Limburg

De troebelen van reformatie en opstand in het Maasland

Wij sijn sedert den jaere 1568 gepileyrt, gebrandt ende geheyl uytgeteyrt geweest, nyt alleyne bij het volck van den Pryns van Oranjien, ende van Grave Loedewijck, zijnen broeder, maer oyck bij het eyghen volck sijnder Majesteyt
– Klacht van de Staten van Valkenburg in 1574 over plunderingen van beide kanten.

In de Lage Landen, ofwel de huidige Benelux-landen, kwam/komt de naam Limburg twee keer voor:

  • Van de Middeleeuwen tot aan de Franse Revolutie: het vestingstadje Limburg aan de Vesder (Limbourg sur Vesdre, Limburg an der Weser), met het daarbij horende hertogdom Limburg, in de huidige provincie Luik, ten zuiden van het Nederlandse Zuid-Limburg. Tegenwoordig is Eupen er de grootste stad.
  • Na het Congres van Wenen: de provincie Limburg in het nieuwe koninkrijk der Nederlanden. De naam was een idee van koning Willem I en werd ontleend aan het voornoemde hertogdom, maar geen enkel deel van die provincie had ooit direct tot het hertogdom behoord. Als gevolg van de Belgische Revolutie in 1830 werd deze provincie 1839 opgesplitst in Belgisch Limburg en Nederlands Limburg

Omdat het hier om een vrij groot gebied gaat, is ook het artikel daarover groter dan de meeste geografische artikelen op deze site. We duiden dit gebied aan onder de verzamelnaam de Limburgen of het Limburgse Maasland.

N.B., voor de volledigheid. Er zijn ook in Duitsland drie Limburgen, maar die vallen buiten het kader van deze site.

De Limburgen in de Lage Landen liggen in één streek, grofweg het Maasland tussen Visé en Nijmegen. De geschiedenis van de streek gaat terug op de Frankische Maasgouw. Oorspronkelijk werd een in grote trekken gemeenschappelijke groep van streektalen gesproken. In de huidige Duitstalige Gemeenschap van België, waarin een deel van het oude hertogdom ligt, wordt de streektaal het Oud-Limburgs genoemd. Franstaligen hebben het vaak over het oude Frankische dialect. Op Nederlandstalige websites heeft men het vaak over het Platdiets, omdat de bewoners het zelf Plat noemen, maar tegenover buitenstaanders Plattdüütsch. In de provincies Limburg noemen de inwoners hun streektaal ook Plat. Het gaat om een groep van Nederfrankische dialecten, die ook in Duitsland van Wassenberg tot in het Bergische Land (Düsseldof, Wuppertal) worden gesproken. Het Oud-Limburgs is een overgangsvorm naar het Rijnlands of Ripuarisch (Gulik, Aken, Keulen), dat met het Nederfrankisch veel overeenkomst heeft.
Deze gebieden hebben gedeeltelijk een gemeenschappelijke geschiedenis. Bijvoorbeeld rond de Opstand der Nederlanden, die het onderwerp van deze website is. Dat heeft aanvankelijk alles met de lutherse en vooral doperse predikers uit het oosten te maken, die door de plaatselijke bevolking goed werden verstaan. Het Calvinisme kwam uit het zuiden en werd door de tweetalige bevolking langs de taalgrens naar het noorden doorgegeven.

De opstand was uiteindelijk alleen succesvol in de Noordelijke Nederlanden, waar ook de reformatie succes had. Dat is natuurlijk geen toeval. Maar toch waren dat twee verschillende dingen.
De reformatie was zeker geen exclusief Noord-Nederlandse zaak. Ter illustratie: de beeldenstorm begon in de Zuid-Nederlandse plaats Steenvoorde (tegenwoordig in Frankrijk) en kwam in het noorden maar weinig voor. Vooral in het begin was zowel de opstand als de reformatie ook in de Zuidelijke Nederlanden sterk aanwezig, zoals we hieronder ook voor het Limburgse Maasland zullen zien.
Het latere succes juist in het noorden, en daar aanvankelijk hoofdzakelijk in het waterrijke westen, heeft dan ook vooral militaire oorzaken, zoals de tactiek van het doorsteken van dijken bij Alkmaar („Van Alkmaer begint de victorie“) en Leiden. „De Limburgen“ waren door hun ligging in het oosten van de Nederlanden strategisch belangrijk als door- of opmarsgebied. Vanuit Brussel gezien lagen ze voor een groot deel aan de overkant van de Maas. Ze waren van de rest van de 17 gewesten der Nederlanden bovendien gescheiden door het prinsbisdom Luik, waarvan het huidige Belgisch Limburg zelfs deel uitmaakte. Het Limburgse Maasland was/is vruchtbaar en alleen al daardoor geschikt om er met een leger, dat het gedeeltelijk van schattingen plunderingen moest hebben, door te trekken of te overwinteren. Dat gold voor beide kanten, zoals we zullen zien.

De reformatie kwam binnen in twee golven. De eerste was luthers en later vooral anabaptistisch (zoals de wederdopers en de doopsgezinden). De Belgische historicus Pirenne heeft het anabaptisme „het protestantisme der armen" genoemd. Door het anabaptisme werd de bevolking voorbereid voor nieuwe ideeën, die sindsdien voor een deel zijn gebleven en die zowel het later komende calvinisme als de opstand tegen Spanje pas mogelijk hebben gemaakt. Het voornaamste nieuwe idee was wel de eigen verantwoordelijkheid van ieder individu voor wat het denkt. Dit nieuwe denken begon voor wat „de Limburgen“ betreft in Midden-Limburg. Het kwam vanuit het oosten, vooral via de Verenigde hertogdommen Gulik-Kleef-Berg, waar een zeer vergelijkbare streektaal wordt gesproken, wat het werk van predikers natuurlijk vergemakkelijkte. De westelijke punt van Gulik lag in het tegenwoordige Midden-Limburg aan de Maas. Van grote betekenis was daarbij de heerlijkheid Wassenberg. Van daar uit verspreidde die eerste golf zich langs de Maas, bijvoorbeeld naar Maastricht, naar het hertogdom Limburg en het prinsbisdom Luik.
Hij werd spoedig onderdrukt maar maakte het gebied rijp voor de tweede, calvinistische, golf. Die begon, net als overal in de Nederlanden, in het Franstalige zuiden, door predikers uit Genève en Frankrijk. Vanuit het prinsbisdom Luik kwam het via het Quartier Wallon (Land van Herve) het hertogdom Limburg binnen.
Er was in het Limburgse Maasland bijna geen stad of dorp, waar het protestantisme niet was doorgedrongen, vaak was er ook een reformatorische meerderheid der bevolking. In steden als Roermond, Sittard en Maastricht was een hoog percentage protestant. Dorpen als Beek, Urmond, Susteren en Maaseik waren in die tijd in belangrijke mate, soms zelfs overwegend, protestant.
Slachtoffers van de kettervervolgingen waren niet alleen aanhangers van de reformatie, maar ook de zogenaamde heksen. Die vervolgingen hadden met de opstand der Nederlanden niets te maken en vallen dus buiten het bestek van dit artikel. Bovendien was het geloof aan hekserij aan beide kanten aanwezig. Een kort overzicht daarvan vindt u op de website van het regionaal archief Rijckheyt in Heerlen.
Hetzelfde geldt voor de vervolging van Joden: ook het anti-judaïsme was in die tijd aan beide kanten heel gebruikelijk en speelde daarom in de hier behandelde conflicten geen rol.

Inhoud

  1. De „Limburcht“ en het hertogdom Limburg tot aan het Twaalfjarig Bestand
  2. Gebied van de huidige provincies Limburg tot aan het Twaalfjarig Bestand
  3. Na het Twaalfjarig Bestand
  4. Literatur

1. De „Limburcht“ en het hertogdom tot aan het Twaalfjarig Bestand

Etymologie

De naam van de Limburgen in de Nederlanden is afgeleid van het kasteel van Limburg aan de Vesder.
Over de tweede helft van de naam bestaan geen twijfels: burg betekent burcht. Maar waar komt Lim- vandaan?

  • Het zou afgeleid kunnen zijn van lind, “draak, lintworm”. (Berkel en Samplonius, ‘Het Plaatsnamenboek’, 1989, Unieboek, Houten). Die verklaring is ook populair in het boven genoemde Limburg an der Lahn.
  • Van het Proto-Germaanse lindō, “linde (boom)”.
  • Van het Keltische linda, water. Ook deze hypothese wordt zowel geopperd voor Limburg a/d Lahn (https://www.ippsch.de/images/pdf/database/Ortschaften/craich.pdf) als voor Limburg a/d Vesder.
  • Een andere hypothese leidt de naam af van leemburcht. In oude bronnen staat inderdaad soms „Lemborgh“ o.i.d., maar de vraag is dan wel, waarom zou je zoveel leem de berg op slepen, als daarboven genoeg stenen zijn?

Omdat er zoveel verschillende verklaringen zijn, kunnen we ook zeggen: wie weet?

Van graafschap tot hertogdom

De eerste bewoners van het kasteel waren de graven van Limburg, die afkomstig waren uit het Huis van Arel (Arlon). Het graafschap ontstond bij het uiteenvallen van het hertogdom Neder-Lotharingen in de loop van de 10e en 11e eeuw. Het omvatte aanvankelijk het domein Baelen aan de Vesdre, bestaande uit de plaatsen Baelen, Bilstain, Goé, Limburg, Membach, Hendrikskapelle, Eupen en Welkenraedt. De eerste met naam bekende heer was Frederik van Luxemburg († 1065), die sinds 1046 ook hertog van Neder-Lotharingen was. Hij bouwde de burcht Limburg op een uitstekende berg, waaromheen het riviertje de Vesder in een lus stroomt. De burcht had mede daardoor de reputatie onneembaar te zijn en was zo van groot strategisch belang. Frederiks schoonzoon, graaf Udo-Walram van Limburg, (1064-1078) bouwde Limburg op tot een teritoriale landsheerlijkheid (soeverein gebied) en werd zo de feitelijke stamvader van de Limburgse dynastie.
Aan diens zoon Hendrik I werd op kerstdag 1101 door keizer Hendrik IV de titel van ‘hertog van Neder-Lotharingen’ verleend. De graven van Limburg noemden zich na verloop van tijd ook hertogen van Limburg.

Limburgse successieoorlog: Limburg wordt Brabants

Toen de hertogen geen erfopvolgers meer hadden, werd in 1288 hun nalatenschap bevochten in de Slag bij Woeringen (= Worringen bij Keulen), tussen het hertogdom Brabant enerzijds, en het graafschap Luxemburg, het hertogdom Gelre en het prinsbisdom Keulen anderzijds (Limburgse Successieoorlog). Hertog Jan I van Brabant was overwinnaar, zodat de Brabantse hertogen sindsdien ook in personele unie de titel hertog van Limburg droegen.
Na de dood van hertogin Johanna van Brabant in 1406 komen de verenigde hertogdommen van Brabant en Limburg onder Bourgondisch gezag.

Landen van Overmaas

Noordelijk van het hertogdom lagen tot aan de Franse Revolutie de drie Landen van Overmaas, ongeveer overeenkomend met het huidige Zuid-Limburg in Nederland (behalve Maastricht en een aantal Rijksheerlijkheden), plus o.a. de Voerstreek. Met deze drie landjes bestonden vanouds sterke banden. Al sinds 1155 was het Land van ’s-Hertogenrade (het huidige Herzogenrath) met het hertogdom Limburg verbonden in een personele unie, hetgeen in de naam ’s-Hertogenrade tot uitdrukking komt.
Ook met de twee andere Landen van Overmaas (het graafschap Dalhem en het Land van Valkenburg) werden nauwe betrekkingen onderhouden. De naam Overmaze ofwel Outre-Meuse betekent „aan de overkant van de Maas“, vanuit Brabant gezien. Deze vier landjes verenigden in 1473 hun Staten (gezamenlijke Staten van het hertogdom Limburg en de drie Landen van Overmaas). Vanaf 1598 had ook de abt van Rolduc zitting in de Staten van Limburg en Overmaas. Zij stuurden vanaf de Bourgondische tijd een gezamenlijke delegatie naar de Staten-Generaal der Nederlanden in Brussel. Die delegatie bestond uit 13 afgevaardigden: 5 uit het hertogdom Limburg, 4 uit het Land van Valkenburg, 2 uit het graafschap Dalhem en 2 uit het Land van ’s-Hertogenrade. Deze federatie van vier autonome landjes werd daarom ook als een van de Zeventien Provinciën beschouwd, hoewel zij met Brabant in personele unie waren verbonden. Ze werden later vaak alleen met de naam Limburg aangeduid en soms ook als de vier Landen van Overmaas. Volgens een opgave van de Staten van Limburg en Overmaze in 1600 telden de vier hoofdsteden samen minder dan 90 huishoudens.

Bourgondië en Habsburg

Tussen 1350 en 1500 komt een groot deel van de Nederlanden door huwelijkspolitiek in handen van de hertogen van Bourgondië. In 1404 ook het hertogdom Brabant, samen met Limburg en de landen van Overmaze. De Bourgondische tijd werd gekenmerkt door een relatieve welvaart en rust voor de Nederlanden.
Hertogin Maria van Bourgondië trouwde in 1477 met de Habsburger Maximiliaan van Oostenrijk. Na haar voortijdige dood in 1482 werd hij haar opvolger.
Zo maakten ook Limburg en Overmaas deel uit van de geschiedenis van de Spaanse en later Oostenrijkse Nederlanden

Het hertogdom tijdens de opstand der Nederlanden

Het protestantisme heeft zich ook in het gebied van de Vesdre in twee golven verspreid. De eerste, in de jaren 30 van de 16e eeuw, had een lutherse en doperse achtergrond, en kreeg nauwelijks een merkbare invloed op de gelovigheid van de bevolking.
Het reformatorische gedachtegoed werd in die eerste jaren in „de Limburgen“ gepredikt door of onder invloed van predikanten in het gebied van de westpunt van het hertogdom Gulik. Zij stonden onder de sterke indruk van de doperse beweging. Wij komen hieronder nog daarop terug onder het kopje Gulik, de predikanten.
Uit juridische dossiers uit de eerste helft van de 16e eeuw blijkt niet veel van een sterke reformatorische beweging in het hertogdom. Er waren slechts geïsoleerde incidenten en de veroordeelde ketters kwamen bijna allemaal van buitenaf. De bisschop van Luik, George van Oostenrijk, die dus ook het geestelijke hoofd van het Brabantse hertogdom Limburg was, oordeelde in 1545 terecht dat hij maar weinig last had van de nieuwe leer. Dat gold ook voor Limburg. Dat was anders in de Landen van Overmaas, Maastricht, Aken, en vooral het hertogdom Gulik. Maar ook het Luikse graafschap Loon (tegenwoordig de Belgische provincie Limburg) was sterk getroffen. Waarschijnlijk door deze voorlopige mislukking was er tussen 1538 en 1554 in het hertogdom Limburg een periode van relatieve verdraagzaamheid. De „ketters“ kregen de gelegenheid, naar de verenigde hertogdommen Gulik-Kleef-Berg te verhuizen. Maar deze eerste golf had het land voorbereid op de tweede.
Volgens de overlevering werd het calvinisme in Limburg geïntroduceerd door de leraar Aegidius Synegorus, die er de eerste gemeente zou hebben opgericht in 1540, maar dat wordt door geen enkel officieel document bevestigd.
Het brak rond tien jaar later door, beter georganiseerd dan de eerste golf en in het hertogdom voornamelijk binnengebracht door Franstalige propagandisten, ook nu als eerste in het administratieve centrum Limburg.
Op 9 februari 1553 waarschuwde de hoge drossaard de landvoogdes voor de plotselinge uitbreiding van de ketterij in de stad. In maart 1554 wordt zijn oproep dringend: de inquisitie moest dringend een onderzoek komen instellen. Het lijkt erop dat hieraan geen gehoor is gegeven. Vanaf 1560 verspreidde zich de nieuwe leer snel sterker in de omgeving. Verschillende parochies in de naburige bank van Verviers werden getroffen. Van daaruit verspreidde het calvinisme zich over het hele markizaat van Theux-Franchimont met de plaatsen Theux, Verviers, Spa, Sart en Jalhay. Dit was het oostelijk deel van het prinsbisdom Luik.
De instructies gingen uit van Limburg, men kwam naar Limburg om bevelen in ontvangst te nemen. Langzaamaan begon men zich in Luik zorgen te maken. Twee algemene onderzoeken werden bevolen, in 1560 en 1561, en op 26 juli 1565 liet de plaatsvervangend stadhouder Willem van Gulpen (zie voor hem het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW)) een grootschalig onderzoek instellen in de bank van Baelen (het kernland van het hertogdom). Er werden 526 Personen in de dorpen Nerot, Baelen, Gemerot, Eupen, Membach, Overoth en Nispert ondervraagd. Het verslag is geschreven in een Nederlands „met een Limburgs accent“. Toen pas bleek hoezeer het land was doordrongen van de ketterij. Limburg was onmiskenbaar het Genève van de hele regio aan het worden. In 1566 verscheen het calvinisme plotseling in het openbaar: de proost van de kerk, pastoor Lambert Xhoka en zijn hulppriester verklaarden zich publiekelijk tot calvinisten. De meier, de burgemeester en de schepenen van de stad vroegen officieel aan om hun geloof te mogen uitoefenen: er was een kerk in aanbouw, die binnenkort zou worden voltooid. De gebeurtenissen ontwikkelden zich nu in een snel tempo: in Limburg werden de beelden uit de kerk verwijderd, de pastoor in het naburige Baelen vierde openlijk het Avondmaal.
Na de beeldenstorm, die in Limburg minder sterk was dan in het westen, gaf Margareta van Parma op 21 november 1566 opdracht aan de stadhouder van het hertogdom Limburg en de Landen van Overmaze, Johan Cirksena, heer van Durbuy en (niet regerend) graaf van Oost-Friesland, om degenen die de beelden uit de kerk van Limburg hadden verwijderd, streng te straffen, dat de beelden in de kerk terug zouden komen, ervoor te zorgen dat zoiets niet meer zou gebeuren en dat de calvinistische eredienst niet in de stad zou worden geïntroduceerd. Ondanks al deze maatregelen wordt de situatie alleen maar erger, de hele stad was getroffen en alle administratieve en gerechtelijke organen waren besmet met ketterij. De stadhouder eiste van de drost dat hij zou optreden. Deze, zelf een sympathisant, antwoordde dat hij dan eerst tegen de autoriteiten op moest treden: de meier, schepenen, burgemeester, de geestelijkheid, ze waren immers allemaal calvinisten of sympathisanten. De gouverneur riep om hulp.
Want hij had minder te zeggen dan ooit: de autoriteiten saboteerden systematisch zijn beslissingen. De burgerij werd zo brutaal om gewapende patrouilles te organiseren die de twee stadspoorten en de bruggen over de Vesder in de benedenstad (Dolhain) bezetten. Ze arresteerden zelfs de secretaris van de gouverneur om hem de plannen van zijn heer te laten onthullen. Weldra werd het kasteel bovendien geblokkeerd door de gewapende burgerij en in augustus 1566 moest de stadhouder vluchten. Limburg werd voor een paar maanden een kleine hervormde republiek.
Het stadsbestuur deed een beroep op de beroemde predikant François du Jon (Franciscus Junius) uit Antwerpen, die als inspirator van het Verbond der Edelen had moeten vluchten. Hij was een tegenstander van het beeldenstormen, maar dat was in Limburg al gebeurd. Na een kort verblijf in Herve vestigde hij zich in de benedenstad, maar preekte in de kerk Saint-Georges in de bovenstad.
Vanuit Verviers, Herve, Stembert, van overal stroomden mensen toe om naar hem te luisteren.

Op 12 april 1567 verscheen de heer van Noircarmes in opdracht van Alva voor de muren. Op de 14de braken zijn ervaren troepen met gemak het verzet van de burgerij. De leiders sloegen op de vlucht. François du Jon vluchtte naar Heidelberg en werd uiteindelijk hoogleraar in Leiden.
In april 1568 werd het garnizoen door de stadhouder (en tevens nieuwe drossaard) Willem van Gulpen versterkt. Hij startte in 1569 een diepgaand onderzoek met de toen gebruikelijke verhoormethodes en een scherpe vervolging van de „ketters“. De berechting van de aldus gepakte ketters werd vond plaats door de Raad van Beroerten. Maar velen lieten het niet zover komen. Binnen enkele jaren verminderde de bevolking met de helft, vooral als gevolg van emigratie.

In 1576 werd de Pacificatie van Gent gesloten, waardoor het koninklijke leger van Vlaanderen zich uit de Nederlanden moest terugtrekken. Vanaf het voorjaar 1577 keerden de koninklijke troepen langs de Maas weer terug. Zij ontzetten het door de Staatsen belegerde Roermond. Tijdens die belegering nam Venlo tijdelijk de rol over als hoofdstad van het Gelderse Overkwartier

Alexander Farnese (1545-1592), hier te lande beter bekend als de hertog van Parma, was een zoon van Margaretha van Parma, de landvoogdes vóór Alva. Hij kwam naar de Nederlanden als generaal en rechterhand van de Don Juan van Oostenrijk, landvoogd ofwel gouverneur-generaal der Spaanse Nederlanden en overwinnaar van Lepanto. Onder diens commando nam hij deel aan de slagen bij Gembloers/Gembloux en bij Rijmenam in 1578.
Na de slag bij Rijmenam trok Don Juan naar Aarschot. Dat werd enkele dagen later geplunderd en uitgemoord. Van Don Juan had Farnese ook al na Gembloers geleerd, hoe met opstandige ketters moest worden omgegaan. Don Juan stierf op 1 oktober, vermoedelijk aan buiktyfus. Farnese werd zijn opvolger als landvoogd van de Nederlanden.
Van Farneses veldtocht om de Nederlanden te heroveren maakten ook het beleg en de overgave van Limburg (10–15 juni 1578) en de bezetting van Valkenburg deel uit. Op 20 juni 1578 volgde het bloedbad in Dalhem, het zuidelijkste van de Landen van Overmaas. Daarop komen we hieronder terug.

2. Gebied van de huidige provincies Limburg tot aan het Twaalfjarig Bestand

Net als in het hertogdom Limburg kwam het protestantisme in het overige Limburgse Maasland in twee golven aan. Maar meer dan in Limburg had hier, vóór de komst van het calvinisme, ook de eerste golf in de eerste helft van de 16e eeuw vrij veel succes. Als eerste was het sacramentarisme in de streek bepalend. Deze richting was sterk beïnvloed door Thomas à Kempis (uit Kempen bij Krefeld), die opriep tot een eenvoudig leven voor Gods aangezicht: de Moderne Devotie. De Doperse beweging kreeg vooral in de dorpen langs de Maas veel aanhang.
Tijdens de tweede golf werd in diverse steden het calvinisme zelfs bepalend; o.a. in Maastricht, Maaseik en Stokkem. De meeste zelfstandige heren in de streek, waaronder die van Wittem, Stein, Obbicht, Leut, Rekem en Pietersheim, gingen over tot het Calvinisme, en ook in het nabijgelegen ambt Born van het hertogdom Gulik met het havenstadje Urmond stond het Calvinisme sterk. De plaatselijke adel stond over het algemeen ook positief tegenover het Verbond der Edelen, waarin de Maaslandse heren van Wittem (Floris van Pallandt) en Stein een belangrijke rol speelden.

Staatkundige indeling en ontwikkeling tot en tijdens de opstand

Voor alle gebieden in de tegenwoordige provincies Limburg kunnen wij vaststellen, dat zij in de tijd tot de reformatie een vrij grote autonomie hadden. De staatkundige versnippering werkte in de hand, dat reformatorische predikers tijdens de eerste reformatorische golf vaak daarheen trokken, waar ze de beste voorwaarden voor hun prediking aantroffen. De mensen kwamen dan van heinde en verre, om naar hen te luisteren, waarna zij weer naar huis gingen. Een voorbeeld daarvan waren de Wassenbergse predikanten in het hertogdom Gulik, zie hieronder.
Door die versnippering werd de onderdrukking van de reformatie en van de sympathie voor de opstand bemoeilijkt, zoals we zullen zien. Want sommige heren waren zelf sympathisanten, sommige dorpen waren moeilijk controleerbare exclaves van heerlijkheden, die verder weg lagen. Daarom moeten we hier eerst de uitbreiding van de reformatie nader bekijken, die ook het Limburgse Maasland bereikte een halve eeuw voor de opstand begon en die de opstand sterk beïnvloedde.

De kerkelijke indeling van het Maasland was veel overzichtelijker: het viel als geheel onder het bisdom Luik. Het is dus belangrijk te onderscheiden tussen aan de ene kant het wereldlijke prinsbisdom Luik – waar de bisschop een vergelijkbare rang had als andere vorsten zoals de hertogen van Brabant – en aan de andere kant het kerkelijke bisdom Luik, dat veel groter was en tot de herindeling van de bisdommen in 1559 onder andere het hele Maasland besloeg, waaronder ook de huidige provincie Noord-Brabant. In het zuiden ging het tot de Franse grens.

Gulik

Aan de Maas lag, tussen de Landen van Overmaas in het zuiden, Opper-Gelre in het noorden en het Land van Loon in het westen, de westpunt van de verenigde hertogdommen Gulik-Kleef-Berg. Op tegenwoordig Nederlands gebied waren dat de plaatsen Sittard, Born, Tegelen en Susteren. Vlak over de huidige grens naar Duitsland lag het voor het begin van de reformatie in deze streken zeer belangrijke Wassenberg. Daarom is het van belang, ook aan deze verenigde hertogdommen enige aandacht te besteden, hoewel ze niet tot de Nederlanden behoorden. Er werd een zeer verwante taal gesproken, waardoor de reformatorische invloeden gemakkelijk konden overspringen.

De hertogen. De verenigde hertogdommen Gulik-Kleef-Berg speelden vooral tijdens de begintijd van de reformatie een bijzondere rol door de humanistische hertogen: Johan III (1490 – 1539, van 1511 tot aan zijn dood hertog van Gulik), bijgenaamd de Vredelievende, en zijn zoon Willem V (1516 – 1592) bijgenaamd de Rijke, die bescherming bood aan humanisten zoals de theoloog en advocaat Konrad Heresbach, de cartograaf Gerard Mercator en de arts Jan Weyer of Wierus die als een van de eersten protesteerde tegen de heksenvervolgingen.
Deze hertogen probeerden tussen het katholicisme en het lutheranisme neutraal te zijn, hoewel zij zelf katholiek bleven.
Terwijl in Aken vanaf 1524 terechtstellingen voorkwamen en hertog Karel van Gelder in zijn land zeer streng tegen de ketters optrad, hadden ze bij de hertog van Gulik een zekere vrijheid. Ketters van elders — bijvoorbeeld uit Maastricht — vonden te Susteren en op andere plaatsen in het Gulikse land een veilige wijkplaats.
Het hertogelijk beleid was een eigen „protestant-­ka­tho­li­eke“ ­weg­ die duurde tot 1567, vorm gegeven door de humanistische politicus Kon­rad Heres­bach, begeleid door Eras­mus. Die kreeg van de hertog dertig gulden voor zijn medewerking. In 1532, dus onder Johan III, werd een nieuwe „Kir­chen­ord­nung“ (kerkorde) uitgevaardigd, die met behulp van visitaties in de plaatselijke kerken moest worden ingevoerd. Daaraan moesten de plaatselijke autoriteiten meewerken. De drost en pandheer van Wassenberg, Werner van Palant de Jongere (Familie van Floris van Pallandt), had daartegen een principieel bezwaar, omdat hij als sympathisant van de doperse beweging vond, dat de staat zich met het geloof van zijn burgers niet mocht bemoeien. Dit principe, dat tegenwoordig algemeen aanvaard is, werd toen vooral door de dopers verkondigd. Enkele tientallen jaren later, op 31 december 1564, zou ook Willem van Oranje in de Raad van State betogen, dat volgens hem de vorsten niet mochten heersen over het geweten van hun onderdanen. Dit in tegenstelling tot het principe cuius regio, waarin de vorst de godsdienst kon bepalen.
Tegen de dopers werd door de hertogen opgetreden, onder de indruk van de ontwikkeling van de militante wederdopers met als hoogtepunt het rijk van Jan van Leiden in Munster rond 1534.

Door de geografische en taalkundige nabijheid begunstigd, kwamen vanaf de jaren 1540 calvinistische vluchtelingen het hertogdom binnen. Ook zij vonden maar weinig sympathie bij de hertog, vanwege de theocratische staat van Calvijn in Genève en hun grotere verschil met de oude kerk dan de Lutheranen. Maar het wantrouwen jegens de latere gereformeerden berustte waarschijnlijk vooral op het verband met de Wederdopers dat in de Gulikse verordeningen steeds weer wordt genoemd.
Met de hertog Johan Willem van Gulik-Berg-Kleef (1592 tot aan zijn dood in 1609) kwam er een nieuw, meer katholiek gezind beleid. Zijn dood viel samen met de ingang van het twaalfjarig bestand en leidde tot de Gulik-Kleefse Successieoorlog (1609-1614).

De landadel. Ook in de verenigde hertogdommen hadden plaatselijke heren een grote autonomie. Daarvan had een vrij groot aantal reformatorische neigingen.
Willem Bax (zie onderstaande literatuurlijst: Het Protestantisme… p. 321) noemt als hervormingsgezinde heren in de hertogdommen:
De pandheer en drost van Wassenberg, Werner van Palant (Pallandt) de Jongere,
Willem van Rennenberg, drost van Born in de jaren 1520-32. De drost werd in Gulik ’Amtmann’ genoemd. Het ambt Born besloeg een gebied op de rechteroever van de Maas met o.a. de plaatsen Born, Sittard en Tudderen.
Verder Willem van Vlodrop, Heinrich von Olmissen genoemd Mulstroe (op het huis Hall bij Ratheim), Gottfried von Haes op de heerlijkheid Hüls bij Kempen, Otto von Bylandt te Rheydt, de von Efferen’s te Stolberg bij Aken. Die haalden Hugenoten uit Amiens, die in deze stad de messing-industrie zouden vestigen, die niet weinig heeft bijgedragen tot zijn bloei.
Sommige plaatselijke heren beschermden ook de dopers, wat veel mensen van elders aantrok, en zo kreeg de doperse beweging vooral in de dorpen langs de Maas veel aanhangers.

In 1532 schrijft hertog Johan III van Gulik-Berg-Kleef aan de Wassenbergse drost Werner von Palant jr. dat hij zich niet in het ketterse kamp mag begeven en zich niet mag vertonen als sympathisant van de "ufruerer". De dromers, beeldenstormers en ontkenners van de Heilige Geest zouden worden aangemoedigd. Dit zou ernstige gevolgen hebben voor het hertogdom. Op 1 november 1532 werd door de hertogelijke regering in Düsseldorf een edict tegen de Wassenbergse predikanten uitgegeven.
Na aflossing van de pandsom door de hertog van Gulik doet Werner van Palant in 1533 afstand van het drostambt van Wassenberg. Dat betekent natuurlijk het einde van de groep van Wassenbergse predikanten.
Op 27 November 1533 gaf hertog Johann III bevel aan de drosten van Born, Millen, Heinsberg en Wassenberg — om de terugkeer toe te staan aan hen, die bij de visitatie waren gevlucht, mits zij openlijk boete deden. Voor veel dopers was dit geen optie, zij zagen meer in het „Nieuwe Sion“ van Munster.

De predikanten. Voordat het zover kwam, waren in het Gulikse deel van het Maasland verschillende predikanten actief, waarvan sommigen in Wittenberg hadden gestudeerd maar naar het anabaptisme waren overgegaan. Zoals we hierboven al zagen, genoot een deel daarvan de bescherming van Werner van Palant. Zij worden daarom de Wassenbergse predikanten genoemd. Na het hertogelijk edict van 1 november 1532, de predikanten in de gaten te houden, en Palants afzetting in 1533 vertrekt een groot deel naar Munster. Een paar opvallende predikanten:

Hendrik Rol, * in Grave, † op de brandstapel op het Maastrichtse Vrijthof in september 1534. Hij was ook bekend onder de namen Hendrik van Hilversum, Hendrik de Gooilander, Hendrik (van) Wassenberg, Henrich van den Grave, Henricus der Holländer, Henrich de Carmelyt, Roll, Rollius, Rulle, Rullius.
In het voorjaar van 1532 verbleef Rol in Wassenberg, in de zomer van 1532 ging hij naar Munster, waar onder Bernd Rothmann en Bernd Knipperdolling een toen nog luthers geïnspireerde reformatie was doorgevoerd. Aanvankelijk was hij nog aanhanger van Zwingli, maar werd hier steeds meer anabaptist.
De persoon van Rol heeft een gevarieerde waardering gevonden. Mellink zag in hem een leider van de opstand in Munster, met de revolutionaire opvattingen van Jan van Leyden; Sepp, Rembert en Kühler beschouwden hem als een vreedzame doper. Kühler, die hem de edelste vertegenwoordiger van het doperdom noemt, suggereert dat Rol Munster in februari 1534 verliet omdat hij het niet eens was met de principes en de politiek van Jan Matthysz en Jan van Leyden.
De antitrinitariër Jan van Kempen (later meestal Johannes Campanus genoemd, * rond 1500 in Maaseik; † rond 1574, in een gevangenis), kwam in 1521 naar Wassenberg. Hij ging in 1528 naar Wittenberg en verwierf daar een doctortitel in de theologie. Kwam terug naar Wassenberg waar hij in 1532 een „Restitutie“ schreef voordat hij moest vertrekken. In het naburige Ratheim (bij Hückelhoven) vond hij toevlucht op Haus Hall bij Johann von Olmissen genoemd Mülstroe († 1541), een leenman van Werner van Palant. Hij stond in het nieuwe Sion van Munster in hoog aanzien. Werd door de hertogelijke regering van Gulik in 1553 gevangen gezet, omdat hij met zijn visioenen van de ondergang van de wereld onrust stichtte. Daar is hij gestorven na meer dan 20 jaar kerker.
Johannes Kloprys (of Klopreis) was vanuit Keulen naar Wassenberg gekomen en verbleef er vier jaar, tot het einde van de regering van Werner van Pallandt aldaar. Hij vertrok vervolgens naar Munster, waar onder leiding van Bernd Rothmann de reformatie was ingevoerd. Hij behoorde tot de 28 apostelen van de „koning van Sion", die in oktober 1534 naar alle richtingen werden uitgezonden. Hij ging samen met Gottfried Stralen en vier anderen naar Warendorf, waar zij snel veel aanhang kregen, maar na enkele dagen werd ook Warendorf door bisschop Franz von Waldeck weer onderworpen. Klopreis en Stralen waren geestelijken en werden daarom aan het aartsbisschoppelijk gerechtshof in Keulen uitgeleverd. Op 1 februari 1535 is hij in Brühl bij Bonn op de brandstapel gestorven.
Dionysius Vinne (Vinnius) was afkomstig uit Diest, is pastoor geweest in Aldeneik bij Maaseik. In Oldeneyk (Aldeneik bij Maaseik) was hij pastoor geweest. Van daar moest hij vluchten vanwege zijn reformatorische ideeën. Want zijn baas, de prinsbisschop Everhard (Erardus) van der Marck, die regeerde van 1506 tot 1538, dus tijdens de eerste golf van de reformatie, stond bekend als een „kettervreter“, of, zoals Vinne het in een brief aan Luther schrijft: „toen de bisschop van Luik ons met meer dan Herodiaanse felheid vervolgde.“ Hij bracht zich in het hertogdom Gulik in veiligheid en was werkzaam in Susteren en Hoingen (tegenwoordig Höngen, Zelfkant). Hij was een studievriend van Campanus, met wie hij, op 19 December 1528, in het album studiosorum van Wittenberg werd ingeschreven. Waarschijnlijk is Vinne aanvankelijk de theologische richting van Campanus gevolgd. Maar hij was zachter en minder radicaal.
Te Osnabrück is Vinne ter dood gebracht. Het verhoor, hem in October 1534 afgenomen, bevat niet minder dan 74 punten.
Hendrik Slachtscaep, geboren omstreeks 1470 in Tongeren, daarom ook Hendrik van Tongeren genoemd. Voormalig katholiek priester. Hij preekte in 1531 in Susteren, Breberen, Wassenberg, Hückelhoven, Odenkirchen, Coesfeld, Aken en in Maastricht. als een van de „Wassenbergse predikanten“. Schreef o.a. Der Trostbrief en Aen myne liefste broeders en susters tot Sustern. Het hertogelijk edict van 1 november 1532 was vooral tegen hem en Campanus gericht. In 1534 ging ook hij naar Munster op persoonlijke uitnodiging van Bernhard Rothmann. Na zijn heenzending als apostel werd hij in in Soest (Westfalen) op 23 oktober 1534 terechtgesteld.

Graafschap Loon

Aan westzijde van de Maas lag het graafschap Loon. Het was sinds 1366 in personele unie met het prinsbisdom Luik verbonden en besloeg ongeveer het gebied van de huidige Belgische provincie Limburg. Dit Land van Loon, als zijnde onderhorig aan Luik, was in de tachtigjarige oorlog neutraal. Maar het lag tussen de Spaanse bezittingen Brabant in het westen en Opper-Gelder en de Landen van Overmaas in het oosten. Spaanse en Staatse troepen trokken er wel doorheen, maar voerden er nauwelijks oorlog. De steden Hasselt, Maaseik en Stokkem, en heerlijkheden zoals Pietersheim, Hocht en Vogelzang genoten er vanouds grote zelfstandigheid ten opzichte van de prins-bisschop.
Tijdens de eerste golf van de reformatie was van 1506 tot 1538 Everhard van der Marck prinsbisschop van Luik. We hebben hem hierboven al genoemd vanwege de „meer dan Herodiaanse felheid“ waarmee hij ketters vervolgde. Hij moest wel de grote zelfstandigheid van Loon in 1522 bevestigen, maar bij zijn strijd tegen de reformatie kon hij zijn macht als geestelijk heer uitoefenen. Boven genoemde Vinne was niet de enige die voor hem moest vluchten. Deze ontwikkeling was geheel in de lijn van de overal toenemende pogingen tot centralisatie van het bestuur.

De prins-bisschoppen waren ondanks vele decreten niet bij machte, de locale bestuurders ertoe te bewegen, de „nieuwgezinden“ serieus aan te pakken. Ook niet, toen het calvinisme de Maasvallei bereikte.
In 1560 ging de pastoor van Maaseik over naar de hervorming en vanaf 1566 was het merendeel van de bevolking van Maaseik en Stokkem hervormd. Er gebeurde in dat jaar iets vergelijkbaars als in het hertogdom Limburg: de predikers kregen een lijfwacht en de poorten werden dag en nacht bewaakt. Men was in Maaseik, Stokkem en Hasselt in opstand tegen de prins-bisschop. Het neerslaan van die opstand liet langer op zich wachten dan in Limburg: pas op 13 maart 1567 werd Hasselt gewapenderhand onderworpen en op 27 april Maaseik en Stokkem. Daarmee was het militair gezag van de prins-bisschop weer hersteld, maar toch werden nog in 1571 de protestantse gemeenten Hasselt, Maaseik (met Stokkem) en Maastricht opgenomen in de Keulse classis.
Toen Willem van Oranje een jaar later door dit gebied trok, trof hij een bevolking aan, die voor een groot deel achter de reformatie stond, maar een bestuur dat door de prins-bisschop werd gecontroleerd. Zie daarvoor de paragraaf over de eerste veldtocht van Willem van Oranje.

Landen van Overmaas

Omdat de hierboven al genoemde drie Landen van Overmaas, (oostelijk van de Maas, grotendeels nu Nederlands Zuid-Limburg), van Brabant gescheiden lagen door het graafschap Loon, genoten ze tot aan de opstand een nog grotere autonomie dan het Loon, in dit geval ten opzichte van Brussel. Het waren het Graafschap Dahlem (dat zijn bakermat had in ’s-Gravenvoeren), het Land van Valkenburg en het Land van ’s-Hertogenrade, dat in personele unie verbonden was met het Hertogdom Limburg. Zij waren onderhorig aan Brabant en dus aan Spanje. Aangezien het hertogdom Limburg ook aan de andere kant van de Maas lag, en deze vier landjes een gemeenschappelijke delegatie naar de vergaderingen van de Staten-Generaal in Brussel stuurden en een gemeenschappelijke stadhouder hadden, werden zij vaak als een eenheid beschouwd. Er waren echter duidelijke verschillen die zorgvuldig in acht moesten worden genomen. De landvoogden probeerden hun streven naar eenmaking en centralisatie af te dwingen via hun personeelsbeleid. Vaak was de stadhouder tegelijkertijd drost, d.w.z. de hoogste rechter en bestuursambtenaar in de vier landjes.

Een bijzondere plaats neemt het gehucht Visserweert (ook wel Vissersweert) in. Het ligt aan de oostelijke oever van de Maas bij Susteren, aan de overkant ligt Maaseik. Tijdens de reformatie en de opstand hoorde het bij het Land van Valkenburg, dus uiteindelijk tot de Spaanse Nederlanden. Maar omdat het onder de jurisdictie van Valkenburg viel, konden de omringende autoriteiten er niet ingrijpen. Hierdoor vormde het een ideale plaats voor reformatorische predikers.
In 1545 kwam de Fries Menno Simons naar de Visserweert, na zijn vlucht uit Emden. Hij stichtte er een doopsgezinde gemeente. Naar hem wordt de vreedzame lijn van dopersen de mennonieten genoemd. Enkele mennonieten op de Visserweert waren Jan Neulen, Eeren Neuten, Metken en Jacob Vrancken. Maar Johan van Uuytenhorst (ook wel Wytenhorst geschreven), de drost van Montfort, heeft uiteindelijk toch ingegrepen en de mennonieten vervolgd. Het begon met de doopsgezinde Metken Vrancken, woonachtig op de Visserweert en afkomstig uit Roosteren, dat behoorde tot het Gelderse ambt Montfort. Zij werd door hem aan Valkenburg overgegeven en daar in 1547 terechtgesteld.

Overkwartier

Iets verderop in het Noorden, aan weerskanten van de Maas, ligt tegenwoordig Nederlands Noord-Limburg. Vóór de Franse Revolutie was het een deel van Opper-Gelre ofwel het Overkwartier van het Hertogdom Gelre, met de steden Roermond en Venlo in het huidige Nederlands Limburg en Gelder in het huidige Noordrijn-Westfalen.
Gelre maakte pas sinds 1543 deel uit van de Habsburgse Nederlanden. De hoofdplaats van het Overkwartier werd in 1547 verplaatst van Gelder naar Roermond. Naar een bepaling van het verdrag van Venlo werd een autoriteit opgericht, die de stadhouder zou bijstaan: het Hof van Gelderland.
Die nieuwe situatie had vrij snel gevolgen, zoals we hierboven al hebben gezien aan het voorbeeld van Johan van Uuytenhorst, de drost van Montfort. Want nu kon met goedkeuring vanuit Brussel een Gelderse drost in het aan Valkenburg onderhorige Visserweert ingrijpen. Sinds de gebeurtenissen in Munster rond 1534 zat vooral de schrik voor de dopers er bij de plaatselijke autoriteiten goed in. Dit is een van de vele voorbeelden die tonen, dat in de zuidelijke Nederlanden de tijd van plaatselijke machtsstructuren aan het aflopen was. De beslissingen werden toenemend door de landvoogden genomen, en die kregen weer hun bevelen uit Madrid en later uit Wenen. De oude structuren bleven wel bestaan tot aan het einde van het ancien régime, maar zoals we aan Visserweert zien, werden ze steeds meer aan het centraal gezag ondergeschikt gemaakt.
Roermond komt nog ter sprake tijdens de eerste en de tweede veldtocht van Willen van Oranje.

Reformatie en opstand in Maastricht

Tussen het Luikse Land van Loon en de Brabantse Landen van Overmaas lag het tweeherige Maastricht (onder Luik en Brabant), dat door zijn strategische ligging aan de Maas en zijn economische betekenis van groot belang was.
In 1525 besloot de Raad van Maastricht dat niemand enig woord van “Lutheriane Secten” mocht uitspreken of uitgeven. Daarmee werden alle reformatorische geschriften bedoeld. Ook in Maastricht begon de reformatie door te dringen rond de jaren 30 van de 15e eeuw, onder meer door activiteiten van doperse predikanten uit het hertogdom Gulik. In 1531 verbood de overheid om elders een ketterse prediking te gaan horen. Vooral het Gulikse Susteren werd daartoe graag bezocht. Op 8 april 1532 werd in de Maastrichtse raad gesproken over lieden, „die in dit hoechgeit (hoogtijd) van Paessen tot Suesteren sermoen gehoert hebben van eynen suspecten ende befaemptden predicant van ketterien ende Lutherien, ende aldaer ouch gecommunicert hebben, contrarie vanden geboeden der heyliger kercken“. Het ging ook hier aanvankelijk om predikanten die in nauw contact met het doperse Munster hadden gestaan. De eerste twee terechtstellingen vonden dan ook plaats in September 1534, waaronder en die van Rol, die ontgoocheld uit Munster was vertrokken. Er volgden vijftien in Februari 1535.

In 1566 vond wat later dan in Vlaanderen ook in Maastricht een beeldenstorm plaats en ontstond een godsdienststrijd. Sindsdien lag er een garnizoen in de stad, dat door de bevolking moest worden betaald. Na een opstand tegen die zware lasten en de Spaanse Furie in 1576 en het eeuwig edict van 1577, waarin Don Juan akkoord ging met de terugtrekking van de Spaanse troepen uit de steden, verklaarde Maastricht zich in 1578 openlijk voor de Staten-Generaal en trad toe tot de Pacificatie van Gent.

Lees meer over Maastricht in het artikel op deze site.

Rijksheerlijkheden, bijv. Stein en Wittem

Juist als gevolg van de centraliserende politiek van Karel V en Filips II hebben veel vorsten en steden in het Maasland het protestantisme gesteund. Het calvinisme paste bij hun politieke streven. Zij wilden immers hun eigen vrijheden verkrijgen dan wel behouden, terwijl Filips II nog meer dan zijn vader een gecentraliseerd beleid wilde doorzetten. De lokale heren stonden daarom voor een groot deel aan de kant van het Verbond der Edelen of waren ook actieve deelnemers. De Rijksheerlijkheden ofwel „Reichsunmittelbare Herrschaften“ hoorden wel officieel niet tot de Spaanse Nederlanden, maar ze waren erdoor omringd en konden zich aan die invloed niet onttrekken, ook omdat de heren bovendien regeerden in andere gebieden, die wel onderhorig waren aan Filips II.
Alleen al in het zuiden van de huidige Nederlandse provincie Limburg bestonden heel wat rijksheerlijkheden: Stein, Wittem, Cartils, Gronsveld, Slenaken, Breust, Elsloo, Limbricht, Eys, Vaesrade, Wijnandsrade, Rimburg, Terblijt, Rijckholt, Mesch en Wijlre. Daarvan nemen we de twee eerste nader onder de loep.

De heer van Steyn en Batenburg bij het begin van de reformatie was Herman van Bronkhorst-Batenburg. Hij verleende op basis van het Verdrag van Augsburg in zijn heerlijkheden vrijheid van godsdienst. Toen Filips II in oktober 1565 strikte handhaving van de plakkaten eiste, veranderde zijn opstelling. Zijn vrouw Petronella van Praet, haar volwassen kinderen en haar directe familielede waren al overtuigde aanhangers van Calvijn. Drie van haar vier zonen hadden zich aangesloten bij het Verbond der Edelen, evenals haar zwager Wessel van Boetzelaer en diens zonen. Vanwege de deelname aan de beeldenstorm en aan de gewapende strijd tegen Spanje werden op 1 juni 1568 de twee jongste zonen van Herman, Dirk en Gijsbrecht in Brussel onthoofd door de inquisitie, samen met de graven van Egmond en Hoorne. Willem, de oudste zoon en heer van Stein, sneuvelde in 1573 tijdens het beleg van Haarlem. En de tweede zoon, Karel (1535-1580), heer van Biecht (Obbicht), werd in 1580 in Keulen doodgeschoten. We zullen hieronder nog zien, hoe hij in 1568 Willem van Oranje bij zijn eerste veldtocht geholpen heeft.

De heerlijkheid Wittem, gelegen tussen Valkenburg en Vaals, werd sinds Dirk van Pallandt, die van 1467 tot 1481 ook drost van Valkenburg was, geregeerd door de familie Van Pallandt, een machtig geslacht in het Maasland en het westelijke Rijnland (Daar Von Palant genoemd). Het was sinds 1520 een vrijheerlijkheid. Ten tijde van de Nederlandse Opstand was Floris heer van Wittem en de eerste graaf van Culemborg. In 1566 werd mede door hem in zijn Brussels paleis, het Hof van Culemborg, het Smeekschrift der Edelen opgesteld en van daar naar de landvoogdes gebracht. Ook Floris hielp Willem van Oranje bij zijn eerste veldtocht, financieel en met zijn gastvrijheid, zie hieronder. Floris voorkwam zijn arrestatie en terechtstelling door naar zijn Rijnlandse bezittingen uit te wijken.

De levensloop van de boven genoemde edelen illustreert, hoe het de hertog van Alva gelukt is, de rebellie van de adel in de zuidelijke Nederlanden te breken: met harde repressie. Maar nog was het niet zover:

1568 – Eerste veldtocht van Willem van Oranje

Zoals we hierboven al zagen, werd het gebied van de huidige provincies Limburg net als het hertogdom Limburg geteisterd door de elkaar steeds afwisselende bendes van huurlingen. De aanvankelijke sympathie voor de opstand zou ook hier afnemen, naarmate de oorlog voortduurde. De bevolking kon geen actieve rol spelen en was steeds meer alleen maar slachtoffer. De geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog (en daarna) werd er een van troepenbewegingen, veldslagen, oorlogsschattingen en plunderingen.
Die schattingen en plunderingen kwamen van twee kanten. Spanje beschikte weliswaar over goud en vooral zilver uit Las Americas, maar door de dure oorlogen die het voerde bleek dat verre van voldoende te zijn. Zo liep de Spaanse staatsschuld op van twee miljoen gulden in 1544 tot zeven miljoen in 1556. In 1557 schortte Filips II de rentebetalingen op. Dit was een van de eerste van een serie Spaanse staatsbankroeten. Willem van Oranje en zijn broers waren rijk, maar lang niet zo rijk als de Spaanse kroon. Zo waren de legers van beide partijen chronisch onderbetaald en moesten het van schattingen en plunderingen hebben. Ook de Staatsen gedroegen zich hier als vijandelijke troepen.
Tekenend voor deze ontwikkeling was een klacht van de Staten van Valkenburg in 1574 over plunderingen van beide kanten, zie aan het begin van dit artikel.

Na de Beeldenstorm in 1566 was in 1567 Fernando Álvarez de Toledo, derde hertog van Alva de nieuwe landvoogd geworden. Hij greep met harde hand in en riep zo nog meer weerstand op. De rijke Willem van Oranje zag hierdoor de mogelijkheid, de steun van de bevolking te krijgen bij een militaire interventie met door hem persoonlijk betaalde huurlingen.
In 1568 trok hij met drie legers vanuit het oosten de Nederlanden binnen en nam zo het eerste militaire initiatief in de Tachtigjarige Oorlog. Van noord naar zuid waren dat:

  1. Invasie in Groningen onder leiding van Willems broers Lodewijk en Adolf van Nassau. De slag bij Heiligerlee werd een overwinning, maar Adolf sneuvelde. Lodewijk leed bij Jemmingen een nederlaag en kon zelf maar ternauwernood ontkomen.
  2. In Opper-Gelre met een huurleger van twee tot drieduizend man onder leiding van Jan van Montigny in april 1568. Op 23 april werd geprobeerd, Roermond in te nemen, zonder succes door de grote tegenstand van de inwoners. Het doel was de brug over de Maas. Zij trokken weer terug naar het oosten en werden op 25 april gedwongen tot de slag bij Dalheim, die de opstandelingen verloren. Montigny werd gevangen naar Brussel afgevoerd en op 2 juni 1568 met anderen op de Grote Markt in Brussel onthoofd, drie dagen voor de graven van Egmont en Horne.
  3. Willem van Oranje zelf marcheerde Overmaas binnen, waar hij zijn hoofdkwartier vestigde in het kasteel van Wittem bij Floris van Pallandt. Hij kon in dit stadium op de steun van een groot deel van de landadel en de bevolking rekenen. Vanuit Overmaas probeerde hij naar Brussel te trekken en daarom – aanvankelijk tevergeefs – de Maas over te steken, eerst via Luik en daarna via Maastricht. Oranje kampte steeds meer met geldgebrek en zijn huurlingen begonnen in Overmaas te plunderen. Heerlen en de kloosters van Rolduc en Hoogcruts moesten het ontgelden. Oranje had nog een bondgenoot in de regio: Karel van Bronkhorst-Batenburg, heer van Obbicht en Papenhoven (op 1 juni 1568 in Brussel onthoofd). Zo vond men daar bij Stein een doorwaadbare plaats in de Maas en in de nacht van 5 op 6 oktober slaagde men erin, bij een lage waterstand naar Stokkem over te steken. Om de stroming te breken stelde zich een ketting van ruiters in de Maas op, van de ene oever tot de andere. Alva wachtte sinds 28 augustus op Oranje ten westen van Maastricht.
    Na de bezetting door de Luikenaars was de protestantse drost van Stokkem en Maaseik, Bernard de Merode, vervangen door de graaf van Schwarzemberg, van wie Oranje uiteraard geen steun kon verwachten. Hij was echter wel welkom in de zelfstandige rijksheerlijkheid Leut aan de Maas, eigendom van Willem van Vlodrop, iets verderop naar het zuiden.
    Van hieruit drong Oranje verder het Land van Loon binnen tot bij Tongeren, dat hij bezette. Alva begon een uitputtingsstrategie met nu eens kleine schijnaanvallen en dan weer terugtrekking, en lokte Oranje steeds verder naar het westen tot in Brabant. Op 20 oktober vond aan de Gete bij Geldenaken (Jodoigne) een veldslag plaats, die Oranje verloor. Door Alva’s tactiek van verbrande aarde sloegen de troepen van Oranje weer aan het muiten en plunderen. Zo werd deze eerste invasie een mislukking. Oranje trok naar de Franse grens en ontbond daar het grootste deel van zijn troepen.

1572 – Tweede veldtocht van Willem van Oranje

De tweede invasie had als doel, de geuzenopstand in de kustgewesten te steunen door Spaanse troepen te binden. Dit doel werd ook bereikt, maar de militaire doelen van de veldtocht niet. De geuzenopstand was begonnen met de inname van Den Briel op 1 april. In juli had de opstand zich over Holland en Zeeland verbreid.
Ook nu werd van drie kanten aangevallen:

  1. Willem van den Bergh, een zwager van Oranje, viel Gelderland en Overijssel aan
  2. Willem van Oranje zelf trok vanuit Meurs (Duits: Moers, de uitspraak is gelijk) aan de Rijn via Opper-Gelre de Nederlanden binnen om daarna naar Brabant en Vlaanderen trekken. Hij veroverde Roermond in juli 1572.
    Die stad had niet deelgenomen aan de Nederlandse Opstand, integendeel: tijdens de eerste veldtocht van Willem van Oranje had de stad verwoede tegenstand geboden, wat uiteindelijk tot de verloren slag bij Dalheim had geleid. Tijdens de bezetting door de soldaten van Oranje werd er een bloedbad aangericht in het Kartuizerklooster (Martelaren van Roermond). In oktober vertrokken de Staatsen weer. Daarna liet de bevolking Don Frederik (zoon van Alva) zonder slag of stoot binnen.
    De moorden door de opstandelingen en geuzen op katholieke geestelijken in Den Briel op 9 juli 1572, in Roermond op 23 juli en in andere gebieden van de Nederlanden, moeten natuurlijk gezien worden in het licht van het meedogenloze optreden van Alva, de „bloedhertog“. Ze werden door Willem niet publiekelijk veroordeeld, ondanks zijn vroegere pleidooien voor godsdienstvrijheid. Intussen was zijn zoon als gijzelaar naar Spanje afgevoerd.
  3. Willems broer Lodewijk van Nassau trok vanuit Frankrijk Henegouwen binnen om daar te wachten op versterking van 7500 hugenoten. Maar die werden door Spaanse regeringstroepen verslagen in de slag bij Saint-Ghislain.

In maart 1574 trok Lodewijk van Nassau met Staatse troepen wederom via Aken op naar Maastricht en bezette daarbij de stad en het kasteel van Valkenburg, dat op dat moment zonder noemenswaardige militaire bezetting was. Op 3 april 1574 kwam het tot gevechten tussen Spaanse verkenningstroepen uit Maastricht en de Staatse troepen die zich in Valkenburg bevonden. Op 8 en 9 april verlieten de Staatse troepen Valkenburg onder Lodewijk van Nassau en zijn jongste broer Hendrik, op weg om het beleg van Leiden te breken. Op 14 april sneuvelden zij in de slag op de Mookerheide.

1579 – Maastricht en Overmaas tijdens de veldtocht van Parma

Het tweeherige Maastricht was belangrijk vanwege zijn vesting en de strategische ligging aan de brug over de Maas tussen de Landen van Overmaas (Brabants) en het Land van Loon (Luiks).
De geschiedenis van Maastricht werd daardoor steeds enger met die van Overmaze verbonden. Plaatselijke belangen moesten steeds meer wijken voor de centrale politiek in Brussel. Dat blijkt onder meer uit de benoemingen van Arnold II Huyn van Amstenrade (± 1525 – 1579), heer van Geleen (vanaf 1558) en van Eijsden (vanaf 1559) door de Staten-Generaal der Nederlanden:

  • In 1574 werd hij benoemd tot gouverneur en kapitein-generaal van het Hertogdom Limburg en de Landen van Overmaas.
  • In 1574 bovendien tot drossaard van het middelste van die landen, het Land van Valkenburg.
  • Op 30 maart 1577 tot gouverneur van Maastricht. Op 29 april 1577 legde hij daarvoor de eed van trouw af aan de koning van Spanje als hertog van Brabant en aan de prins-bisschop van Luik, zijn zwager Gerard van Groesbeek. Hij legde het gouverneursambt in het najaar van 1577 alweer neer vanwege onenigheid met de Maastrichtse ambachten.

Zoals we boven hebben gezien, had Farnese / Parma op 15 juni 1578 de kastelen van Limburg en Valkenburg bezet. Limburg had zich overgegeven. Valkenburg was al in Spaans bezit maar onvoldoende bezet. Op 20 juni volgde Dalhem, het zuidelijkste van de Landen van Overmaas. Het Staatse garnizoen daar bood verwoede tegenstand en daarom werd de bevolking uitgemoord. Naar aanleiding hiervan werd Farnese de tweede bloedhertog genoemd. Dit was het begin van Farneses zegetocht en de aanloop voor het beleg van Maastricht, de "sleutel van de Maas".

Farnese had zijn leger versterkt tot twintigduizend soldaten dankzij de troepen van de malcontenten, edellieden uit de Waalse gewesten die sindsdien aan de kant van Farnese meevochten. Dit gecombineerde leger had in begin januari 1578 al Kerpen, Erkelenz, Helmond, Weert en Eindhoven geplunderd en de garnizoenen opgehangen.
Als afleidingsmanoeuvre van zijn werkelijke doel leverde hij op 2 maart 1579 slag bij Borgerhout en trok daarop meteen naar Maastricht waar hij op 12 maart 1579 arriveerde. Zij bestormden de stad op 29 juni, hetgeen ruim duizend levens kostte onder burgers en nog eens duizend van het twaalfhonderd koppen tellende staatse garnizoen. Daarop volde een driedaagse plundering. Maastricht bleef Spaans tot 1632 (Veldtocht langs de Maas van Frederik Hendrik, zie hieronder).
Ook het klooster Hoogcruts werd in 1579 weer eens in brand gestoken, deze keer door Farneses troepen als represaille omdat het de vergaderlocatie was van de gezamenlijke Staten van Limburg en Overmaas, die niet Spaansgezind waren.

Lees meer over Maastricht in het artikel op deze site.

3. Na het Twaalfjarig Bestand

In de loop van de Tachtigjarige Oorlog tekende zich vanaf de veldtocht van Farnese steeds meer de scheiding tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden af. Door de repressie werden in het zuiden de nog aanwezige sympathieën voor de reformatie uitgedreven of verdwenen vanzelf. Zelfs de herinneringen aan die sympathieën zijn vervaagd, mede door eeuwenlang katholiek onderwijs.
Spanje erkende in 1609 de jure de soevereiniteit van de Republiek. Beide partijen waren uitgeput, en de bevolking van de gebieden, waar steeds weer slag geleverd werd, was dat al lang. Ook voor godsdienstige tegenstellingen liep men niet meer zo warm als in het begin. Daarmee ging het Twaalfjarig Bestand in, dat duurde van 1609 tot 1621.
De oorlog veranderde daarmee van karakter. Vóór het bestand was het een onafhankelijkheidsoorlog en ook een godsdienstoorlog geweest. Sinds het begin van het bestand knoopten veel landen diplomatieke betrekkingen aan met de Republiek. Na 1621 was het een oorlog tussen soevereine staten, die steeds meer met de Dertigjarige Oorlog (1618–1648) verstrengeld raakte. Die ging grofweg tussen de katholieke Habsburgse landen aan de ene kant en de protestantse landen plus Frankrijk aan de andere. Alleen al de positie van Frankrijk in dit conflict toont de veranderende situatie.

1632 – Veldtocht langs de Maas van Frederik Hendrik

In 1625 volgde stadhouder Frederik Hendrik zijn overleden halfbroer Maurits op, onder andere als staats legeraanvoerder.
Op 1 juni 1632 begon hij een veldtocht langs de Maas, nadat hoge Zuid-Nederlandse edelen naar de Republiek waren overgelopen. Alweer werd het Maasland het strijdtoneel. De Maassteden Venlo, Roermond en Stevensweert werden binnen één week veroverd, met behulp van Hendrik van den Bergh, stadhouder van Spaans Opper-Gelre. Bij het beleg van Roermond sneuvelde op 2 juni Ernst Casimir, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, toen bij het inspecteren van de loopgraven een musketschot hem in zijn hoofd trof. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir I.
Bovendien vielen Erkelenz, Maaseik, Sittard en Straelen aan de Staatsen. Maastricht volgde op 23 augustus na een beleg van 10 juni tot 21 augustus 1632. Het gaf zich over ondanks de aankomst van Spaanse versterkingen. Deze steden verkregen godsdienstvrijheid. Maastricht bleef tweeherig met dien verstande, dat de Republiek de rol van de Spaanse kroon overnam. Frederik Hendrik werd zo bekend onder de bijnaam Stedendwinger.

In het hertogdom Limburg was de reformatie in de jaren 1568-1580 nog steeds niet volledig uitgeroeid. Velen waren naar staats gebied, Duitsland of Engeland gevlucht. Zij hadden bijvoorbeeld Waalse kerken in Heidelberg, Frankenthal en andere plaatsen gesticht, die hun oorspronkelijke karakter lange tijd hebben behouden. Anderen waren gebleven en hadden hun geloof steeds verzwegen, terwijl ze het zo goed en zo kwaad als het ging waren blijven uitoefenen en het doorgaven aan hun kinderen en kleinkinderen.
In het jaar 1632 stuurden dezen een afvaardiging naar Frederik Hendrik in Maastricht met het verzoek, ook de vesting Limburg in te nemen. Men kon hem precies de zwakke plekken in de verdediging van de stad aangeven. Dat aanbod was te verleidelijk om af te slaan. Zo werd op 8 september de vesting Limburg opnieuw ingenomen onder luitenant-generaal van Stakenbroek. De katholieke priesters waren bijna allemaal gevlucht of ondergedoken, want zij wisten hoe het zestig jaar daarvóór met de protestanten was afgelopen.
Slechts enkele dagen na de inname van Limburg intervenieerde de synode van de Waalse Kerken in de Republiek bij de Staten-Generaal. Op voorstel van de Waalse gemeenten van Leiden, Amsterdam en Middelburg werd gevraagd „de middelen te verschaffen om kerken van onze Franse taal te stichten in Maastricht, Limburg, Herstal en elders, indien zij dit wensen“. In Limburg werd het simultaneum ingericht, in Maastricht werden de kerken van Sint-Jacob en Sint-Hilarius toegewezen aan respectievelijk de Nederlandse en de Waalse Hervormde Gemeenschap.
Limburg nam weer de rol over die het tijdens de opstand had gespeeld; het was opnieuw de vuurtoren en het belangrijkste uitgangspunt van het calvinisme in de regio. De invloed van ds. Hotton verspreidde zich spoedig tot in Verviers, waar de onderdrukte ketterij eveneens nog niet uitgeroeid was. Omdat er in het stadje Limburg maar een parochiekerk was, werd het simultaneum ingevoerd: katholieken en protestanten zouden gebruik maken van dezelfde kerk. Dit werd geregeld door commissarissen die speciaal daarvoor naar Limburg kwamen: de gereformeerden zouden de kerk elke dag gebruiken van negen tot half elf ’s morgens en tot twee uur na de middag: „…Tot predicant binnen de stadt Lymbourg is gestelt Godefroi Hotton en is hem verseeren de som van 250 gulden… in de selve kercke (van Lymbourg) geexerceert soude de gereformeerde religie van 9 tot halft elft uyren en dies naemiddaegt tot twee uyren…»
Maar anders dan zestig jaar daarvoor was de meerderheid van de bevolking nu katholiek. Door wederzijds wantrouwen en arrogant gedrag van de kant van de overwinnaars verliep het simultaneum op zijn zachtst gezegd stroef.
De staatse commandant was een wreed man, die de Limburgse burgerij op alle mogelijke manieren dwars zat. Hij liet heggen en fruitbomen omhakken en huizen afbreken omdat dat voor de verdediging nodig zou zijn. De gereformeerde werden systematisch bevoordeeld, althans in het begin. Want later werden zij volgens Porandely net zo mishandeld als de anderen. Het onderlinge "verklikken" door de burgers werd bevorderd om hen beter onder zijn controle te krijgen. De kooplieden uit Verviers werden belast om hun handel aan banden te leggen, soms werden zij zelfs opgesloten.
Natuurlijk was er, zoals overal waar het simultaneum werd toegepast, voortdurend ruzie over de beelden in de kerk, voor de katholieken onmisbaar en voor de protestanten een gruwel. De protestanten waren echter ook in minder principiële dingen vaak verre van tactvol. Zij lieten geen gelegenheid voorbijgaan om het katholieke volk te koeioneren: op grote katholieke feestdagen verboden zij wat staken werd genoemd en het vieren van godsdienstige plechtigheden; zij maakten het vasten belachelijk door op „vette“ dagen haring te eten en op „magere“ dagen vlees. Het laatste illustreert duidelijk het niveau van het gekibbel en gedoe in de betrekkingen tussen gereformeerden en katholieken in Limburg.
Als we de katholieke historcus Porandely mogen geloven, hebben de gereformeerden zelfs even geïntrigeerd, om het alleengebruik van de parochiekerk te verkrijgen en de katholieke eredienst te verbannen naar de kleine kapel van het klooster der Recollectinessen.
In oktober 1635 keerden de Spanjaarden terug voor de muren van Limburg. De stad werd even snel heroverd als hij gevallen was, op 3 november 1635. De openbare gereformeerde eredienst werd onmiddellijk afgeschaft. Tijdens de onderhandelingen ter voorbereiding van de Vrede van Munster hebben de Staten-Generaal tevergeefs getracht erkenning te krijgen van het beginsel van gewetensvrijheid in het hertogdom Limburg en het Spaanse deel van Overmaze.

Sinds het einde van de reformatorische opstand op 12 april 1567 was het hertogdom door de boven genoemde emigratie economisch in een voortdurende neergaande lijn terecht gekomen. Daar kwam in 1635/1636 nog een pestgolf bij, die veel mensen het leven kostte. Alleen al in het dorpje Walhorn bij Eupen werden dat jaar 230 slachtoffers geteld, waaronder veel Spaanse soldaten

In de Dertigjarige Oorlog, die samenviel met de laatste 30 jaar van de Tachtigjarige Oorlog, vocht Frankrijk onder leiding van kardinaal Richelieu aan de overwegend protestantse kant, omdat men zich door Habsburg omsingeld voelde en tekende in februari 1635 met de Republiek een offensief en defensief verdrag. De bedoeling was, de Zuidelijke Nederlanden onder elkaar te verdelen.
Franse troepen vielen de Zuidelijke Nederlanden binnen, versloegen een Spaans leger in mei bij Hoei aan de Maas en maakten contact met de Staatsen in Maastricht. In juni brandschatten ze Tienen en belegerden Leuven. Door hun oorlogsmisdaden kregen zij tot ergernis van de Staatsen geen sympathie of medewerking van de bevolking.
Frederik Hendrik verlegde na zijn veldtocht langs de Maas zijn aandacht naar Noord-Vlaanderen en Noord-Brabant, waar hij in 1637 Breda veroverde. Maar tegelijkertijd moest hij het verlies van Limburg, Venlo en Roermond incasseren. De enige duurzame winst van de veldtocht langs de Maas voor de Staatsen was Maastricht en een deel van de Landen van Overmaze.

Generaliteitslanden en Habsburgse Nederlanden

Nadat de Republiek in 1632, dankzij de Maasveldtocht van Frederik Hendrik, in het zuiden van het huidige Nederlands Limburg vaste voet aan de grond had gekregen, traden de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden als co-soeverein van Maastricht in de rechten van de hertog van Brabant – dus de koning van Spanje. Bovendien hielden zij delen van de Landen van Overmaas bezet en annexeerden zij in de loop der tijd ook nog een aantal geënclaveerde vrije heerlijkheden, zoals de heerlijkheden Elsloo en Stein. Staats-Overmaas werd een van de Generaliteitslanden. Er werd tussen de Maasveldtocht en de vrede van Munster, dus tussen 1632 en 1648, in de Landen van Overmaas voortdurend gevochten om bijna ieder stuk grond. De steeds wisselende rechtspraak, de zware oorlogsschattingen en plunderingen, de straffen voor mensen die door de vorige bezetters tot hulp waren gedwongen, dat alles leidde tot een steeds sterker verval van het gebied.
Bij de Vrede van Munster van 1648 werd er geen overeenstemming bereikt over de Landen van Overmaze, want de Spaanse regering weigerde afstand te doen van het hele gebied. Pas dertien jaar later bereikte men een akkoord over de verdeling: het Partagetraktaat van 1661, waarin ieder Land van Overmaze werd verdeeld in een Staatse en een Spaanse partage. Deze verdeling werd in 1663 van kracht. Hierdoor nam de staatkundige versnippering in het huidige Zuid-Limburg nog toe. Bij het verdrag van Fontainebleau uit 1785 werden nog een paar correcties door gebiedsruil aangebracht.

De Staatse gebieden werden Staats-Overmaas genoemd. Het grootste deel van de huidige provincies Limburg bleef Spaans tot aan de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en werd daarna Oostenrijks, waarbij Opper-Gelre in 1702 ingenomen werd door Franse troepen, maar daarna nog tot 1716 onder Staats bestuur viel. De Habsburgse partage van Overmaas werd bij het hertogdom Limburg ingelijfd.

In de Maaslandse gebieden die – na in 1633 te zijn veroverd door stadhouder Frederik Hendrik – onder Staats bewind bleven, werd in de loop van de 17e eeuw het simultaneum ingevoerd. Hierbij werd het gebruik van de kerken geregeld door middel van een tijdschema. In het algemeen werd de lokale kerk door de gereformeerde gemeente beheerd en werd gebruik door de protestanten beschouwd als een recht en gebruik door de katholieken als een gunst.

De Limburgen zijn tussen 1672 en 1713 (einde van de Spaanse Successieoorlog) nog meer tot slagveld gedegradeerd voor de elkaar afwisselende legers van Spanje, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden, ofwel kortweg de Republiek. Het ging nu definitief niet meer om het gebied zelf, maar om „hogere“ strategische belangen.

In de Hollandse Oorlog van 1672-1678 vielen de troepen van Lodewijk XIV de Zuidelijke Nederlanden binnen in zijn streven naar natuurlijke grenzen. De Spanjaarden bleken niet meer in staat te zijn om zonder massieve ondersteuning door de Republiek de Zuidelijke Nederlanden tegen Frankrijk te verdedigen. Hetzelfde gold voor de Negenjarige Oorlog van 1688-1697. Bij de Vrede van Rijswijk (1697), die de Negenjarige Oorlog afsloot, werd een clausule opgenomen (Barrièretraktaat), waardoor de Republiek het recht kreeg om garnizoenen te legeren in de Spaanse Nederlanden, daaronder in het oosten de steden Roermond, Venlo, Geldern, Weert en het Land van Kessel. Dit bewijst niet alleen, hoe zeer Spanje aan macht had ingeboet, maar ook het strategisch belang van deze steden in het oostelijk gelegen Maasland.

In 1713 stond de Vrede van Utrecht aan het einde van de Spaanse Successieoorlog. De Zuidelijke Nederlanden kwamen nu in handen van het aartshertogdom Oostenrijk. Op 1 maart droeg de Republiek der Verenigde Nederlanden Roermond en omgeving tot aan Weert over aan de Oostenrijkse Nederlanden. Samen werden zij Oostenrijks-Gelre, waarvan Roermond de hoofdplaats werd.

De Brabantse revolutie en de Franse tijd

Van 1765 tot 1790 regeerde in Oostenrijk keizer Jozef II. Van hem is bekend dat hij sociaal niet erg competent was. Daarin leek hij, ondanks alle verschillen, op die andere Habsburger, die ooit problemen met de Nederlanden had: Filips II.
In de zuidelijke Nederlanden was de herinnering aan die opstand tegen Habsburg niet verdwenen. Destijds was het onder andere gegaan om de belangen van de standenmaatschappij tegen die van een absolutistische vorst, Filips II. Dat herhaalde zich, toen Joseph II vanaf 1781, dus vrij kort voor de Franse Revolutie, alweer die belangen wilde aantasten. Het grootste verschil was, dat nu de orthodoxe katholieken, onder leiding van de reactionaire adel, juist aan de kant van de opstand meededen (statisten), naast een patriottische fractie, die in Henegouwen en vooral in Vlaanderen aanhang had (vonckisten). Deze onenigheid was een belangrijke reden voor het mislukken van deze opstand in een tijd, waarin velen in Europa juist droomden van de afschaffing van de standen en de monarchie.
Toch zijn er ook een paar interessante trekken aan die opstand, die in een andere richting wijzen. Het „Tractaet van vereeninge, ende oprechtinge van het souvereyn congres der vereenigde Nederlandsche Staeten“ van 11/20 januari 1790 was geïnspireerd door onder meer de grondwet van de USA van 1777 (van kracht 1781), de „articles of confederation“ en de amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, die op hun beurt geïnspireerd waren door de Unie van Utrecht (1579) en het Plakkaat van verlatinghe in 1581 (afzetting van Filips II). Er is hier voor de eerste keer iets te merken van een nationaal bewustzijn in de zuidelijke Nederlanden. Zo constateerde de Belgische historicus Henri Pirenne, dat deze opstand een voorloper was van de opstand en de uitroeping van de staat België in 1830.
De Staten van Limburg (waarin ook vertegenwoordigers van de Habsburgse partage van Overmaas zaten) sloten zich pas vrij laat aan, op 25 maart 1790. En al in de zomer van 1790 voerde Matthias Joseph Wildt, pensionaris van de Limburgse staten, samen met Jan Frans Vonck, leider van de vonckisten, onderhandelingen met de stadhouder in ballingschap in Bonn. Eind 1790 waren de oude verhoudingen in de Oostenrijkse Nederlanden volledig hersteld. Maar niet voor lang: in het voorjaar van 1792 marcheerden Franse revolutionaire troepen de Oostenrijkse Nederlanden binnen.

Als gevolg van de Franse Revolutie en de inlijving bij Frankrijk kwam een eind aan de staatkundige versnippering van de Limburgen. Het gebied van het hertogdom maakte tijdens de Franse tijd deel uit van het département de l’Ourthe en na het Congres van Wenen (1814-1815) van de provincie Luik. Hetzelfde gold voor het graafschap Dalhem. Maar de Voerstreek, het Nederlandstalige en oudste deel van Dalhem, werd in 1963 naar de provincie Limburg overgeheveld. Daaronder ook de Voerense deelgemeente Teuven en zijn kerkdorpen, die tot het hertogdom Limburg hadden behoord. Zo werd Teuven (inclusief Remersdaal en Opsinnich) het enige stukje hedendaags Limburg, dat met historisch recht die naam kan dragen.
De huidige provincies Limburg werden in de Franse tijd het departement Nedermaas of Beneden-Maas (Frans: Département de la Meuse-Inférieure)

De provincie(s) Limburg

Na de nederlaag van Napoleon werd Europa geherstructureerd op het Congres van Wenen (1814–1815). De herenigde Nederlanden moesten een bufferstaat tegen een eventueel weer opkomende Franse expansiedrift gaan vormen. Ongeveer het gebied van de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, de Oostenrijkse Nederlanden, het prinsbisdom Luik en nog enkele kleinere gebieden werden samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden met als staatshoofd de zoon van de laatste stadhouder van de Republiek. Koning Willem I werd bovendien als groothertog van Luxemburg lid van de eveneens op het Congres van Wenen opgerichte Duitse Bond. Zoals we al zagen, behoort het voormalige hertogdom Limburg sindsdien voor het grootste deel tot de provincie Luik.
Het Franse departement Meuse-Inférieure met zijn vrij willekeurig getrokken grenzen (plus stukken van het departement Roer zoals Sittard en Noord-Limburg) werd grosso mode de nieuwe provincie Limburg. Dit Limburg behoorde na Belgische opstand van 1830 bij België behalve de garnizoensplaatsen Maastricht en Mook. In 1839 werd de provincie Limburg opgesplitst in Belgisch Limburg en Nederlands Limburg. Ter compensatie van de westelijke helft van Luxemburg, die ook Belgische provincie was geworden, werd Willem I als hertog van Limburg nog eens lid van de Duitse Bond. Op die manier bleef het aantal inwoners, dat hij in de Duitse bond inbracht, ongeveer gelijk. Dit nieuwe hertogdom was bijna identiek met de Nederlandse provincie Limburg (behalve Maastricht en Venlo) en had dus met het oude hertogdom, dat zuidelijk daarvan lag, alleen de naam gemeen. Toen in 1866 de Duitse Bond uiteenviel, werd Limburg een gewone Nederlandse provincie.

​Arnold Schunck

Literatur

De volgorde in de onderstaande literatuurlijst is chronologisch volgens de datum van publicatie, de nieuwste publicaties bovenaan. Het begint met de archieven, die immers voortdurend worden geactualiseerd. Iedere publicatie is voorzien van een „geografische bullet”:

  • Hertogdom Limburg
  • Provincies Limburg
  • allebei

    • Processen van de Staten van Limburg, Dalhem, Valkenburg en ’s-Hertogenrade, 1627-1788 Inventaris van het archief van de Raad van Brabant.
    • États du duché de Limbourg et des pays d’Outre-Meuse Les archives de l’État en Belgique.
    • Internationaal colloquium over de geschiedenis van het hertogdom Limburg en de Landen van Overmaas Rijksarchief in België
    • Artikelen over Vestingstad Valkenburg bij Stichting Vestingstad Valkenburg
    • 2018 In het spoor van Willem van Oranje Een veldtocht langs de Grensmaas en op zoek naar haar invloed op het protestantisme
    • Joep Leerssen, ‘De heimelijk spottende soldaat Švejk. Limburg (B/NL)’, in: Het geheugen van de Lage Landen / Jo Tollebeek & Henk te Velde (red.) - Rekkem : Ons Erfdeel, cop. 2009. - 271 p. : ill. ; 25 cm. Met lit. opg., reg., pp. 27-33, ISBN: 9789079705030
    • Limburg in ’t geweer : oorlogsleed in het Land van Loon van Alva tot Napoleon / Julien Daenen en Jozef Mertens (eds.). - Bilzen : Landcommanderij Alden Biesen, 2008. - 263 p. : ill., foto’s. ; 27 cm. Catalogus van de tentoonstelling gehouden in de Landcommanderij Alden Biesen van 11 okt. t/m 14 dec. 2008. - Met indices.
      ISBN 978-90-805606-0-4, Bibliotheken
    • Boerenschansen : verscholen voor Staatsen en Spanjaarden / Jos Wassink, Wiel Nouwen. - [Weert] : Stichting Weerter Historie, 2008. - 195 p. : ill., krt., foto’s. ; 30 cm. Met lit. opg. ISBN 978-90-9023611-7 geb.
    • Les origines du duché de Limbourg-sur-Vesdre" / Jean-Louis Kupper, Revue belge de Philologie et d’Histoire, Année 85-3-4 (2007)
    • Émile Michel Braekman, ‘Les origines de la Réforme dans la vallée de la Vesdre’, Bulletin - Chronique de la Société Royale d’Histoire du Protestantisme Belge, bulletin no. 136, juin 2006.
    • Geschiedenis van Limburg / Venner, J., Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG), Maastricht 2000, ISBN: 90-71581-11-X
    • Limburg, de 80-jarige Oorlog en de Vrede van Munster / door Jac. van den Boogard. - [Maastricht] : Provincie Limburg, 1998. - 23 p. : ill. ; 20 cm. Omslagtitel: Limburg in de 80-jarige Oorlog, eeuwige vrede 1648-1998.
    • Kleine atlas voor de geschiedenis van beide Limburgen / samengesteld door een red.commissie o.l.v. J.H.M. Wieland ; projectbegeleiding en kartografie: Provincie Limburg (Nederland): Hoofdgroep R.O.V., afdeling A.Z. en bureau Tekenkamer, W.H.P.M. Roijen. - 2e dr. - Schalen variërend van [ca. 1:2.500] tot [ca. 1:5.000.000] ; (O 004 49-O 006 14/N 051 47-N 050 41). - Leeuwarden [etc.] : Eisma, cop. 1989. - X, 118 p. ; 31 cm
      De 400 kaarten waarop deze atlas gebaseerd is kunnen geraadpleegd worden bij de afd. Documentatie Limburg van de Stadsbibliotheek Maastricht. - De meeste kaarten zijn reeds eerder gepubliceerd, slechts enkele zijn speciaal voor deze uitgave getekend. - Lijst met ‘verklaring van termen’, ‘tijdstabel’ (beiden samengesteld door P.J.H. Ubachs), ‘bronvermelding per kaart’ en literatuurlijst.
      ISBN 90-70052-71-7
    • Eenheid en scheiding van de beide Limburgen : verslagbundel van het op 26 mei 1989 te Alden Biesen gehouden congres bij gelegenheid van de herdenking 150 jaar beide Limburgen / [I. Schöffer ... et al.]. - Leeuwarden [etc.] : Eisma, 1989. - VII, 248 p. : ill. ; 23 cm. - (Maaslandse monografieën ; 47). Ook verschenen in de reeks: Werken / uitg. door de Bestendige Deputatie van de Provincie Limburg ; nr. 24. ISBN 90-70052-75-X geb.
    • Les pays d’Outre-Meuse : Dahlem, Fauquemont et Rolduc Charles / Charles Rahlenbeck, Bruxelles, 1888.
    • Calvinistisch gezinden in de Landen van Overmaas omstreeks 1566. / Venner, J.G.C., Muns. Msg. jaargang 1986. - pag.: 197-213
    • Protestantisme aux frontières : la Réforme dans le duché de Limbourg et dans la principauté de Liège (XVIe-XIXe siècles) : actes du colloque du Centre Interuniversitaire d’histoire du protestantisme et de la Réforme catholique tenu à Verviers les 22 et 23 avril 1983 / textes rassemblés par Philippe Denis ; conclusion par Richard Stauffer. - Aubel : Gason, 1985. - 294 p. : facs., ill., krt. ; 22 cm. - (Homo classicus ; 1) Met index.
    • Geschiedenis van de beide Limburgen : beknopte geschiedenis van het gebied omvattende de tegenwoordige Nederlandse en Belgische provincies Limburg / [door] W. Jappe Alberts. - 2e dr. - Assen : Van Gorcum, 1974-1983. - 2 dl. ; 24 cm. - (Maaslandse monografieen ; 15, 17). ISBN 90-232-0999-0 (dl. 1). ISBN 90-232-1100-6 (dl. 2). Dl. 1: Tot 1632. - 209 p. - Dl. 2: Vanaf 1632 tot 1918. - 315 p.
    • De geschiedenis van Valkenburg-Houthem / H.J.H. Schurgers - J.G.M. Notten - L.G.W.N. Pluymaekers, uitgeverij "Het land van Valkenburg". 1979, ISBN: 90-6190-017-4. Bibliotheken
    • Les Assemblées d’États du Duché de Limbourg et des Pays d’Outre-Meuse au XVIIe siècle / J. Thielens, in : Anciens Pays et Assemblées d’États, vol. XLIII (1968) ; Heule-lès-Courtrai (UGA), 1968 ; 148 pages.
    • Une enquête sur le Protestantisme au duché de Limbourg en 1569. Annexe : Enquête faite par Guillaume de Gulpen, stadhouder de Limbourg, sur l’hérésie et les troubles dans le duché de Limbourg, 22 mars-17 mai 1569 / Fernand Lemaire A. L. E. Verheyden, in: Bulletin de la Commission royaled’histoire. Académie royale de Belgique, Année 1953/118/pp. 137-231
    • Notes et documents pour servir a l’histoire des communautés réformées de Verviers, Hodimont, Petit-Rechain et Limbourg de 1632 a 1635 / Gaston Davenne, in Bulletin de l’institut archéologique liégeois tome LXVIII 1951 pp. 39-78
    • Van Dooren, Denise – Moors, Joseph Une enquête en matière d’hérésie dans le ban de Baelen en 1565. In: Bulletin de la Commission royale d’histoire. Académie royale de Belgique. Tome 114, 1949. pp. 137-168
    • Denise Van Dooren, La réforme protestante dans le duché de Limbourg et les Pays d’Outre-Meuse, thèse manuscrite, Liège, 1939. p. 50-58.
    • Het protestantisme in het bisdom Luik en vooral te Maastricht 1505-1557 / door Willem Bax, emeritus-predikant der hervormde gemeente van Maastricht, Deel I van 2, ’s-Gravenhage Martinus Nijhoff 1937
    • Histoire du Duché de Limbourg / par Marcellin Lagarde. - Bruxelles : A. Jamar, 1848?. - XI, 234 p. : ill. ; 19 cm. - (Bibliothèque national, Série historique)
    •  Tractaet van vereeninge, ende oprechtinge van het souvereyn congres der vereenigde Nederlandsche Staeten 11/20 januari 1790. Bron: Katholieke Universteit van Leuven.
    • Poincten ende articulen, gheaccordeert aen die vande stadt van Limbourgh, door d’heere Staeckenbroeck, lieutenant generael vande cavallerie, commanderende over de belegeringe vande voorsz stadt, van wegen sijne excell. den prince van Oraengeen. Mitsgaders, de articulen, geaccordeert door den heere Staeckenkenbroeck, [...] aen d’heere grave van Noyel, gouverneur ende capiteyn generael vande stadt, casteel ende hertoghdom van Limborgh, ende andere landen van over Maze, mitsgaders aen het garnisoen vande voorsz. stadt.. - ‘sGravenhaghe, wed. ende erffg. H.J. van Wouw prs, 1632, 1632. - [8] p. ; in-4. - A4
      Concluded 08-09-1632. - Text in Dutch and French. - Some copies have Limbourgh and Oraengeen[!] in the title. - Knuttel 4253 / Knuttel 4254.
      Plaatsingscode UB Leiden: PAMFLT 1632: 1
    • Les Gverres de Nassav, descriptes par Guillaume Baudart de Deinse en Flandre, A Amsterdam chez Michel Colin 1616 (google books)
      Les Gverres de Nassav 1693 (google books)
    • Histoire generale de la gverre de Flandre : divisee en devx parties : contenant tovtes les choses memorables aduenuës en icelle depuis l’an M.D.LIX. iusques à present / par Gabriel Chappvys. - Edition novvelle, avgmentee des sieges memorables de Breda, Grol, Boisleduc, ... & autres places / auec une briefue description des prouinces du Pays-bas, & enrichissement de figures. - A Paris : Chez Robert Foüet, 1633. - in-2.
    • Iovrnael. Oft dagh-register, van alle de gedenckwaerdige oorloghsche gheschiedenissen voor-ghevallen zedert den 29. may 1632, dat Syne Excellentie den doorluchtighsten prince van Orangien van Nieuw-Meghen optrock naer de Maese, tot op sijne victorieuse wederkomste inden Haghe, met de belegeringen ende veroveringen der steden Venlo, Roermunde, Stralen, Maestricht, ende andere meer, soo in’t hertochdom van Limborgh als elders, Hier zyn ook ingevoecht de verclaringen by den graeven Hendric van den Bergh ende VVarfuse, uytgegeven tot verantwoordinge van hun afwycken van des koninghs van Spanjens gehoorsaemheyt, item de proceduren vande Spaensche tegen henluyden met meer andere schriften.. - Amsterdam, f. P. Walschaert, 1633, 1633. - 86 p. ; in-4. - ÿÛ2 A-L4 (L4 blank). Knuttel 4298.
      Plaatsingscode UB Leiden: PAMFLT 1633: 7