text, no JavaScript Log in  Deze pagina in het Nederlands    Esta página em Portuguêsnaar boventerug

De namen op de muren

Wikimedia

Limburg 1940-1945,
Hoofdmenu

  1. Mensen
  2. Gebeurtenissen/ Achtergronden
  3. Verzetsgroepen
  4. Steden & Dorpen
  5. Concentratiekampen
  6. Valkenburg 1940-1945
 
 

Hieronder volgen enige citaten, waarin Pierre Schunck wordt genoemd.
1, 2, 3

 

DR. A.P.M. CAMMAERT

HET VERBORGEN FRONT

  CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Cammaert, A.P.M.

Het verborgen front. Geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog, 2 dln.
A.P.M. Cammaert. - Leeuwarden [etc.] Eisma. - III. -
(Maaslandse monografieën nr.55)
Ook verschenen als proefschrift. - Met lit. opg., reg. -
Met samenvatting in het Engels.
ISBN 90-74252-19-2 geb.
NUGI 648
Trefw.: Geschiedenis Tweede Wereldoorlog ; provincie Limburg.
Layout: Stichting Maaslandse Monografieön
Drukwerk:B.V. De Handelsdrukkerij van 1874, Leeuwarden
Bindwerk:Binderij Callenbach B.V., Nijkerk

Het volledige boek is downloadbaar als PDF-document. De samenvatting van het boek en verdere informatie vindt u op
Het Verborgen Front. Veel niet of weinig bekende feiten over een bijna vergeten geschiedenis.

  p. 428, Roggel
opgetrokken en ingericht voor een joods gezin uit Roermond. Bij een boerderij in de buurt werd een ondergrondse schuilplaats aangelegd, bestemd voor joden en voor jongeren die zich niet voor dwangarbeid in Duitsland wensten te melden. In een ander duikkamp in de omgeving van Roggel hielden zich temidden van andere onderduikers twaalf joden schuil. De kampen was geen lang leven beschoren. Sommige bewoners van de schuilplaats Grathem gedroegen zich dermate roekeloos dat het kamp in zomer van 1943 moest worden opgebroken. In het kamp "Stokehorst" bij Roggel brak in november 1943 brand uit tijdens het koken. De nog aanwezige twaalf joden vluchtten de bossen in en vonden uiteindelijk onderdak bij particulieren in de omgeving. Helpers van krijgsgevangenen zoals F. van Kemenade uit Roermond waren hierbij behulpzaam. 151)
Tegen het najaar van 1943, toen de provinciale organisatie van L.O. vrijwel rond was, arriveerden de eerste joodse onderduikers via de gewestelijke L.O.-vergadering in Limburg. Hoeveel joden langs die weg in Limburg terecht zijn gekomen is niet te achterhalen, maar waarschijnlijk zijn het er honderden geweest. Alleen al het rayon Ravenstein-Oss herbergde tientallen joodse onderduikers die er via L.O.-kanalen waren terechtgekomen.152) Andere districten en rayons gaven een vergelijkbaar beeld te zien.

IV.3.2. Activiteiten van aan de L.O. geliëerde hulpverleners

  IV.3.2.1. Venlo, Heerlen en Valkenburg

Bij de aanvang van de laatste deportatiefase van de Venlose joden in april 1943 lieten de politiebeambten H.H. Pollaert, J.G.A. Aarts en H.G. Snellen zoveel mogelijk de joden door Ph.A.V Wolff, een "half-jood", vooraf waarschuwen. Tevens zorgden ze voor onderduikadressen. Weldra ontstond een netwerk van hulpverleners, waartoe onder anderen de gebroeders K.P.M. en P.P.J Ex, L.P.C. Meyers en W.F.Th. van Boekhold en later ook pastoor H.J.H. Vullinghs en H. Joosten uit Grubbenvorst, P.A.J. Peeters en P. Reijnders uit Broekhuizenvorst en J.H. van Mege uit Broekhuizen behoorden. De helpers uit Broekhuizen brachten een zijdelingse verbinding tot stand met leden van de groep Bongaerts zoals P.G. Gulikers. Veruit de meeste joden uit de regio Venlo - Pollaert c.s. hielpen er naar schatting honderd- doken onder in de Maas- en Peeldorpen op de westelijke Maasoever. Vanaf de zomer van 1943 nam de L.O. het grootste deel van de materiële zorg op zich. In augustus 1943 arresteerde de Sipo-Maastricht achtereenvolgens Aarts, Snellen, Meyers en Van Megen. De twee politiebeambten verdwenen naar Duitse kampen, Van Megen kwam in 1945 om het leven. Meyers, die PB's voor de joden vervalste, werd vanwege zun verzetswerk maar liefst vijf keer ingesloten, maar wist telkens te ontsnappen. Pollaert dook na de arrestatie van zijn collega's meteen onder. Zijn echtgenote en beide kinderen werden door de Sipo opgepakt en twee maanden opgesloten in het kamp Vught.153)
Voor de komst van joden uit het westen van het land naar het L.O.-district Venlo en naderhand ook andere districten was A.J. Slikker grotendeels verantwoordelijk. Tot 1941 werkte de uit Alkmaar afkomstige Slikker in Boskoop. Dat jaar verhuisde hij naar Venlo. Als controleur van groenten- en fruitveilingen in het district Limburg zinde het hem niet dat het grootste gedeelte van de produkten naar Duitsland verdween. Hij keurde grote partijen af. Dat bleef niet onopgemerkt. In juni 1942 zag hij zich genoodzaakt onder te duiken. Hierdoor kwam hij in aanraking met de ontluikende Venlose illegaliteit. Een tussenpersoon bracht Slikker in verbinding met de directrice van het ziekenhuis in Hoorn. Zij zocht onderduikadressen voor joodse kinderen en jongeren. Als Slikker kon zorgen voor duikadressen in Limburg, zou zij erop toezien dat Limburgse onderduikers in Noord-Holland terecht konden. Voorts kreeg Slikker contact met hulpverleners als K. Chardon uit Delft - een verbindingsman van P.M. Smedts - H. Dienske en mevrouw Baas uit Amsterdam. Laatstgenoemde werkte samen met P.A. Meerburg. Er volgde een bespreking in de hoofdstad waaraan naast de hierboven genoemde personen J. Hendrikx deelnam. De aanwezigen waren het erover eens dat er meer structuur in de hulpverlening moest worden aangebracht. Ze besloten de hulp in de toekomst te integreren in de L.O. Dank zij de in Amsterdam gemaakte afspraken konden vanaf het einde van de zomer van 1943 vele tientallen joden in de dorpen ten noorden en ten zuiden van Venlo op de oostelijke en op de westelijke Maasoever onderduiken. Ook andere Limburgse L.O.-districten namen sindsdien vanuit Venlo doorgezonden joodse onderduikers op.154)
blz. 430   Heerlen
Evenals in Venlo namen in Heerlen individuele politiebeambten en O.D.-ers, met name uit de kring rond Ch. Bongaerts, het voortouw in de hulpverlening. Het betrof voornamelijk joden uit de regio. Sedert de oprichting van de L.O. in het district Heerlen, dat vrijwel de gehele Mijnstreek omvatte, raakten talrijke medewerkers van deze organisatie betrokken bij de hulpverlening van de N.V., de groepen Stakenborg-Paasen, Meerburg, Westerweel en andere kleinschalige organisaties (zie hoofdstuk VI, paragraaf VIII.5.).

De in   Valkenburg woonachtige L.O.-medewerker P.J.A. Schunck constateerde dat de plaatselijke, overigens kleine joodse gemeenschap de dreigende gevaren niet onder ogen wenste te zien en de aangeboden hulp van de hand wees. Hun houding stond model voor die van zoveel joden en anderen. Men kon niet bevatten, zelfs niet geloven hoe erg het kwaad kon zijn. Zo was een bejaard joods echtpaar er vast van overtuigd dat ze hun woning moesten ontruimen ten behoeve van een groot gezin. In ruil voor hun vertrek was de twee bejaarden namelijk onderdak in een rusthuis toegezegd. Andere joodse inwoners van Valkenburg hechtten geen geloof aan de alarmerende berichten die binnensijpelden en meenden oprecht dat er hooguit sprake was van (dwang)arbeid in Poolse werkkampen. Met deze voorstelling van zaken draaiden ze zich een rad voor ogen om vrede te vinden met hun situatie.155) In een ander opzicht stond Valkenburg eveneens model voor een veel voorkomend verschijnsel. De "kleine", onbemiddelde joden werden vrijwel allemaal gedeporteerd, terwijl de rijkere in veel gevallen tijdig wisten onder te duiken, soms met hulp van particulieren soms met hulp van de L.O. of een andere verzetsgroep. Dank zij de L.O. vonden tientallen joden onderdak in het rayon Valkenburg.

  IV.3.2.2. De groep-Brandsma

De groep-Brandsma, geleid door de Delftenaar H.H. van der Wielen - schuilnaam Hugo Brandsma - maakte deel uit van de zogeheten Vrije Groepen Amsterdam (V.G.A.), een samenvoeging van zeven kleine organisaties in het westen van het land. De bundeling was in 1943 tot stand gekomen om niet afhankelijk te
blz. 431
zijn van de gecentraliseerde L.O. De opzet slaagde slechts ten dele. Men had de L.O. nodig voor distributiebescheiden en werkte ermee samen binnen het zogeheten Utrechts "bonkaarten-contact". 156)
Pater L. Bleijs stond aan de basis van de verbinding van Van der Wielen met de L.O.-districten Roermond en Weert. In de zomer van 1943 introduceerde hij de Delftenaar bij de districtsleider van Roermond-West, L. Frantzen uit Horn. Het is niet bekend welke afspraken zijn gemaakt, maar aangenomen mag worden dat Van der Wielen Frantzen verzocht joodse onderduikers in Midden-Limburg te plaatsen. Tot de komst van C.L. van Donselaar gebeurde er vrijwel niets. De uit Haarlem afkomstige Van Donselaar volgde een opleiding in Amsterdam, maar brak zijn studie in januari 1943 af, omdat hij weigerde bewakingsdiensten voor de bezetter te verrichten. Hij dook onder en informeerde bij de hoogbejaarde C. ten Boom in Haarlem of er een mogelijkheid bestond uit te wijken naar Zwitserland waar zijn vriendin woonde. Met zijn dochters Corrie en Elisabeth verleende Ten Boom hulp aan joden. Op voorwaarde dat Van Donselaar enkele joden zou meenemen verklaarde hij zich bereid te helpen. Hierdoor kwam Van Donselaar in aanraking met Van der Wielen die hem in november 1943 bij L. Frantzen introduceerde. Voor hem ging Van Donselaar weldra koeriersdiensten verrichten. Van zijn voornemen naar Zwitserland uit te wijken kwam niets meer terecht. In plaats daarvan begeleidde hij op verzoek van Van der Wielen joden naar Limburg. Bij zijn werkzaamheden ondervond Van Donselaar steun van J. Lowé Ball uit Delft, die met zijn gezin naar Limburg kwam, en A. van der Pluijm. De drie medewerkers van de groep-Brandsma brachten naar schatting tussen de honderd en tweehonderd joden naar de districten Roermond en Weert.157)
Van Donselaar vestigde zich in hotel "Het Gouden Kruis" van het echtpaar Smeets aan de Kapellerlaan in Roermond, een doorgangshuis voor (joodse) onderduikers en gealliëerde vluchtelingen. Vanuit dit adres zette hij zijn activiteiten voort. Een van de eerste opdrachten die Frantzen hem en Lowé Ball verstrekte behelsde het herstel van de ontsnappingsroute van P. Timmermans over Nancy die sedert november 1943 niet meer te gebruiken was (zie hoofdstuk IV, paragraaf 11.2.). Twee weken hadden ze nodig om nieuwe contactpunten te vinden, maar verder dan Nancy kwamen
...

blz. 654
hulpverlener aan joden J.H.M. Speetjens en het echtpaar G. Duijkers en A. Duijkers-Debije. Van Heyst en Erkamp kwamen na enkele weken weer op vrije voeten. Duijkers kwam op 23 februari 1945 om het leven in Sachsenhausen en Speetjens op 5 maart 1945 in Mauthausen. Mevrouw Duijkers overleefde de Duitse kampen. Het is niet bekend hoe het met H. Oppenheim is afgelopen. Na zijn aanhouding sloeg hij door en vertelde te zijn geholpen door medewerkers van de L.O.-Gulpen. Dat leidde in elk geval tot de arrestatie van J.H. Ortmans uit Wahlwiller en kapelaan L.M.H. Penders uit Gulpen op 21 juli 1944.421)


  VIII.5. District Heerlen

VIII.5.1. Algemene geschiedenis van het district en het rayon Heerlen

In Heerlen en omgeving verzorgden communisten, socialisten, protestants-christelijken en medewerkers van de O.D. en de groep-Bongaerts al onderduikers toen er van enige structuur of coördinatie nog geen sprake was. Het betrof met name joden, communisten en links-socialisten. Zij hadden in 1941 en 1942 het meest te lijden van de Duitse maatregelen. Medio mei l942 kwamen daar de beroepsofficieren bij. Hulpverleners als kapelaan J.W. Berix en politieman J.H. de Koning wisten weliswaar voldoende gastgezinnen te vinden, maar de moeilijkheden rond de voedselvoorziening dreigden de initiatiefnemers al gauw boven het hoofd te groeien. Honderden personen waren in 1942 afhankelijk van de hulp geworden. Door contact op te nemen met de directeur van het distributiebureau, J. Hendrix, en diens naaste medewerker P. Stoks slaagden de helpers erin de ergste nood te lenigen. Anderen reisden stad en land af om voedsel te verzamelen en hielden inzamelingsacties onder geestverwanten.
Begin 1943 noopte de te verwachten groei van het aantal onderduikers de initiatiefnemers de hulpverlening anders aan te pakken. Vooralsnog boekten Berix, De Koning en het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Heerlen W.J. Quint, die regelmatig bijeen kwamen in het St. Josephziekenhuis te Heerlen en daar met rector P.E.J.J. Teeuwen de moeilijkheden bespraken, weinig resultaat. Dat veranderde in het voorjaar toen kapelaan Naus zijn


Resistance district of Heerlen

blz. 656
Heerlense collega N.M.H. Prompers voor een bezoek aan Venlo uitnodigde. Prompers had in zijn preken zijn anti-nationaal-socialistische gezindheid niet onder stoelen of banken gestoken. Op 19 maart 1943 had hij zich voor zijn uitlatingen moeten verantwoorden bij de Sipo. Hij was er met een fikse uitbrander vanaf gekomen. In Venlo vroeg men hem het district Heerlen te organiseren. Ofschoon er over zijn gezindheid geen twijfel bestond, maakte Naus toch een ongelukkige keuze met Prompers. De kapelaan kampte met een zwakke gezondheid en kort na zijn bezoek aan Venlo volgde zijn benoeming tot rector van het Heerlens ziekenhuis. Door drukke werkzaamheden was hij niet bij machte een efficiënte organisatie op poten te zetten.423) In kapelaan J.W. Berix vond hij echter een bekwaam en actief medewerker.
In september 1943 droeg Prompers de leiding aan hem over. Berix was op 12 april 1907 in het Maasdorp Meers geboren. Na het gymnasium studeerde hij twee jaar filosofie te Rolduc en vier jaar theologie aan het Groot Seminarie in Roermond. In 1933 werd hij tot priester gewijd en datzelfde jaar benoemd tot kapelaan in Heerlen. Als zoveel jonge geestelijken onderhield Berix nauwe banden met plaatselijke jeugdorganisaties, zoals de jonge Wacht en de Verkennerij. Na de opheffing van die organisaties zag hij erop toe dat de activiteiten konden worden voortgezet in een E.H.B.O.-groep en de K.A. In het voorjaar van 1943 organiseerde hij met enkele artsen voorlichtingsbijeenkomsten, waarbij hij uit de doeken deed hoe de jongeren zich door middel van vrijstellingen aan uitzending naar Duitsland konden onttrekken.424) In de zomer van 1943 raakte Berix bij de L.O. betrokken. Aanvankelijk wilde het niet erg vlotten met de organisatie. Kapelaan A.H.L. Meertens, die door Naus was benaderd, werd door Berix ongeschikt geacht, omdat hij tussen juli 1941 en juni 1942 gevangen had gezeten wegens zijn anti-nationaal-socialistische houding. Bovendien was Meertens' pastoor, P.J. van Oppen, gekant tegen deelname van zijn kapelaan aan de illegaliteit. De overredingskracht van secretaris Moonen deed Van Oppen echter van gedachten veranderen. Meertens adviseerde Berix op welke jongeren van de K.A. hij een beroep kon doen, want aanvankelijk waren K.A.-ers aangezocht die door hun loslippigheid alle inspanningen teniet dreigden te doen.425)
Tegen oktober 1943 was het fundament eindelijk hecht genoeg om een organisatie op te bouwen. Het district werd door Berix en
blz. 657
J.H.A.E. Cornips ingedeeld in acht rayons. In overleg met de districten Roermond, Maastricht en contactpersonen in de regio Gulpen werden de grenzen afgebakend. Cornips, student aan de Economische Hogeschool in Tilburg, had geweigerd de loyaliteitsverklaring te ondertekenen en was in mei 1943 naar Duitsland vertrokken om zijn ouders niet in gevaar te brengen. In september keerde hij naar Heerlen terug. Zijn vader introduceerde hem bij Berix.426)
R.K. geestelijken, dominees en personen die al langer in de illegaliteit actief waren genoten de voorkeur van Berix en Cornips. Zij kregen het verzoek de noodzakelijke contacten in hun gemeenten te leggen en duikadressen te zoeken. De initiatiefrijkste en met leidinggevende capaciteiten begiftigde medewerkers werden doorgaans tot rayonleider benoemd. Berix en Cornips streefden ernaar alle illegale werkers in de rayons in één organisatie te bundelen. In november 1943 was het organisatorisch raamwerk klaar. In verband met de risico's zag men al spoedig af en van het beleggen van districtsvergaderingen in het ziekenhuis van Heerlen. Als een rayonleider dat nodig achtte, werden kleinere bijeenkomsten belegd ten huize van Berix, in het patronaatsgebouw of naderhand in de spreekkamer van het klooster van de Kleine Zusters van de H. Joseph en de woning van de familie Seelen. Cornips fungeerde als verbindingsman tussen het district en de rayons. Hij bracht wekelijks verslag uit aan de districtsraad, waarvan hij zelf, Berix, kapelaan J.J. Keulen, Quint en De Koning deel uitmaakten. Doorgaans vond de districtsraadsvergadering na de gewestelijke vergadering plaats. Afwisselend bezochten Cornips en Berix die vergadering.427) Als gevolg van de moeizame totstandkoming van de L.O.-Maastricht en de geringe belangstelling van dat district voor de omliggende gemeenten werd het Rayon Valkenburg in januari 1944 aan het district Heerlen toegevoegd.
Begin 1944 telde het district dus negen rayons: Hoensbroek, geleid door kapelaan W.H. Hermans), Brunssum (pater W.E.H. van der Geest), Geleen-Beek (H. Smeets), Kerkrade (Th.J.M. Goossen), Ubach over Worms (pater Ch. Fréhen), Klimmen (B.J.C. van Kooten), Heerlen (tot januari 1944 J.H.A.E. Cornips en kapelaan J.J. Keulen daarna alleen Keulen en vanaf maart respectievelijk J. Seelen en A.J. Derks), Valkenburg (P.J.A. Schunck) en Sittard (M.P.J.M. Corbeij). Na een vergadering ten ...
blz. 682
behalve het geldbedrag In de hoop de K.P. -ers alsnog in de kraag te vatten liet Nitsch bij de boerderij posten. Tevergeefs, er niemand opdagen.492)

  VIII.5.7. Rayon Klimmen

In de voorgeschiedenis van de L.O. in het rayon Klimmen speelt de groep-Smit een rol (zie hoofdstuk II, paragraaf III). Na het oprollen van Smits organisatie in februari 1942 gingen J.H. Brouwers, die eind februari 1942 was vrijgelaten, N.J. Dohmen en A.H. Baeten zich bezighouden met de hulp aan onderduikers en de verspreiding van illegale bladen. Er kwam een verbinding tot stand met een groep in Rotterdam die joodse onderduikers naar de regio Klimmen-Voerendaal zond. Baeten, P.H. Roelofs en F. Vliegen concentreerden zich op de verspreiding van landelijke illegale bladen. Sommige groepsleden maakten deel uit van de O.D. en onderhielden contacten met hulpverleners in de regio Heerlen, onder anderen met kapelaan Berix. Deze verbindingen dateerden nog uit de periode Smit of waren door de kapelaan van Voerendaal, A.F.J. Vondenhoff, tot stand gebracht.493) In het najaar van 1943 bracht B.J.C. van Kooten de aansluiting van het rayon, dat naast Klimmen de plaatsen Hulsberg, Voerendaal, Ransdaal en Ubachsberg omvatte, bij het district Heerlen tot stand. Hij nam de leiding op zich en stelde mejuffrouw M.Th. Jaspers als koerierster aan. Vanwege de snelle carrière van Van Kooten in de Limburgse illegaliteit berustte de feitelijke leiding bij Brouwers die hem weldra opvolgde. G.H. Meurders en kapelaan A.J. Gibbels, die onder zeer moeilijke omstandigheden moest werken omdat de pastoor pro-Duits was, waren zijn plaatsvervangers. In Ransdaal trad N.J. Dohmen op als duikhoofd, in Hulsberg J.W. Eggen, in Klimmen en omgeving D. Jongen en in Voerendaal J.J.F.M. Senden. Laatstgenoemde, die tevens deel uitmaakte van de K.P.-Heerlen, stelde zijn boerderij beschikbaar als opslagplaats voor buitgemaakte goederen en wapens. Op de gemeentehuizen van Klimmen en Voerendaal ondervond de L.O. steun van respectievelijk J. Ramaekers en J. Boumans. Het rayon Klimmen telde in totaal drieëndertig medewerkers.494) Zij hadden de zorg over circa tweehonderdvijftig onderduikers, Tsjechen, Polen, Russen en - merkwaardig genoeg - Sudeten-Duitsers. Het rayon kon grotendeels in de eigen behoeften voorzien.
blz. 683
Heerlen hoefde maar mondjesmaat bij te springen. Het maandelijks tekort bedroeg ƒ 1.700,-, bestemd voor financiële ondersteuning, en ongeveer honderd bonkaarten.495)
Op 30 december 1943 hield de Sipo een razzia in Voerendaal, waarvan enkele joden het slachtoffer werden. Of er verraad in het spel was, staat niet vast. Dat was wel het geval in het voorjaar van 1944. Een Duitser slaagde erin in Hulsberg te infiltreren en leverde vijf personen aan de Sipo uit. Omtrent het lot van de arrestanten staan geen gegevens ter beschikking.496)
Afgezien van enkele stro- en hooibranden, het onklaar maken van de telefoonverbindingen in 1944 en de ontvreemding van dertig radio's uit een opslagplaats door de K.P.-Heerlen met hulp van Brouwers in de nacht van 8 op 9 maart 1944 ondernam de illegaliteit tot de zomer van 1944 geen acties in de regio.497) Dat beeld veranderde in augustus en september 1944 toen de bezetter de bevolking opriep versperringen in de omgeving aan te leggen om de Amerikaanse opmars te vertragen. K.P.-ers, geassisteerd door enkele gemeenteambtenaren en politiebeambten, overvielen in de vroege avond van 30 augustus het gemeentehuis van Klimmen en namen het bevolkingsregister mee. Aldus hoopten ze de Duitse plannen te verijdelen.498) Uiteraard doken de deelnemers na de aktie onder.

Brouwers en zijn medewerkers werden ingeschakeld in de O.D. en verschafte inlichtingen aan de I.D. van Th. Goossen. Van tijd tot tijd gingen ze door het front om de Amerikanen te informeren en als gids te dienen. Brouwers vertelde de Amerikanen onder meer, dat de kerktoren van Klimmen als uitkijkpost diende. De torn werd prompt onder vuur genomen. Kort voor de bevrijding op 17 september bonden Brouwers c.s. de strijd aan met Duitse militairen. Aan Duitse zijde sneuvelden zes militairen. Een aantal en overgedragen aan de Amerikanen.499)


  VIII.5.8. Valkenburg

Enkele inwoners van Valkenburg en omgeving begonnen al in 1941 met de hulpverlening aan eerste onderduikers. A.C. van der Gronden, een broer van de op 13 januari 1942 gearresteerde G.J. van der Gronden (zie hoofdstuk X, paragraaf II.2.1.), hielp joden en communisten aan onderdak in samenwerking met rector G.A.

blz. 684
Wolf uit Sibbe. Eind 1943 sloten zij zich aan bij de L.O. Onvoorzichtigheid en loslippigheid van de onderduiker A.S. Bron leidden op 17 februari 1944 tot de aanhouding van Wolf, Bron en de onderduiker Th.M. van Santpoort. Bij gebrek aan bewijs kwam Wolf na tien dagen vrij en Van Santpoort na enkele maanden. Bron werd gedeporteerd en overleefde de Duitse kampen.500)
Kapelaan Th.G.H. Geelen uit Meerssen liet in samenwerking met leden van de voormalige Jonge Wacht sedert 1942 jongeren onderduiken in een grot tegenover de woning van P.J.A. Schunck. (Aanmerking Arnold Schunck: Deze grot was eigendom van P.J. Schunck uit Heerlen, de vader van P.J.A. Schunck en bevond zich niet tegenover diens woning, maar maakte deel uit van Schuncks mergelgroeve bij de Meersenerbroek tussen Geulhem en Meerssen.) In de loop van 1942 bezocht kapelaan Berix Schunck. Hij vroeg of de textielfirma Schunck hem aan kleding voor onderduikers kon helpen. Schunck antwoordde bevestigend. Na het bezoek van Berix kreeg Schunck veel meer bemoeienis met de hulpverlening. Hij liet de uiterst primitieve leefomstandigheden in de vochtige grot verbeteren door er clandestien elektriciteit aan te leggen en de voedselverzorging te regelen. In de loop van 1943 kwam een tweede onderaardse schuilplaats gereed die de naam duikherberg kreeg. Er stonden twintig britsen voor de eerste opvang van onderduikers. Tot de zomer van 1944 bleef de duikherberg in gebruik. In juli van dat jaar verplaatsten de Duitsers enkele produktieonderdelen van Philips, zo als de fabricage van radio-ontvangstapparatuur, van Eindhoven naar de bombestendige mergelgrotten van Zuid-Limburg. Een van de nieuwe vestigingsplaatsen lag in de onmiddellijke nabijheid van de duikherberg. De grot van de groep van kapelaan Geelen bleef in gebruik, totdat B. van Kooten er zijn oog op liet vallen. Hij was op zoek naar een geschikte opslagplaats voor wapens en een schietbaan voor de Zuidlimburgse knokploegen. Ook deze grot moest derhalve ontruimd worden. Voor de opslag van wapens bleek ze niet geschikt, het was er te vochtig. Schietoefeningen konden er wel gehouden worden. Gedurende de zomer van 1944 deed de grot tevens dienst als onderkomen van de K.P., als gevangenis en als verhoorruimte van arrestanten en mogelijke verraders.501)
Dank zij het contact tussen Berix en Schunck konden weldra de:
eerste onderduikers van Heerlen naar Valkenburg komen. Hoewel het hem niet was gevraagd, begon Schunck met de opbouw van een onderduikorganisatie. De volgende personen zocht hij aan als duikhoofd: kapelaan W.B.J. Horsmans en koster H. van Ogtrop, geassisteerd door J. Peusens en J. van de Aa, in Valkenburg; J. Hendriks in Berg en Terblijt; P. Schoenmakers in Sibbe; J. van
blz. 685
Laar in Margraten; A.H. Laeven in Schin op Geul; L. Horsmans in Houthem-St.Gerlach en A. Caldenborg in Houthem. W. Cremers en de gezusters Peusens traden op als koerier. Voorlopig bleef het rayon Valkenburg zelfstandig. J. Starmans verbindingen met andere districten. Pas in januari 1944 werd het rayon, na moeilijkheden met Maastricht, aan het Heerlen toegevoegd.

  Distributiekantoor
Op het plaatselijk distributiekantoor maakten W.A.P. Freysen en V. Willems maandelijks tussen de vijfhonderd en achthonderd bonkaarten vrij. Er ontstond zelfs een overschot, dat aan andere rayons ten goede kwam. Veel onderduikers ontvingen van de C.C.D.-medewerker en het plaatselijk hoofd van het voedselbureau, L. Brands, een landbouwvrijstelling, zodat ze in hun eigen levensonderhoud konden voorzien en de rayonleiding slechts mondjesmaat met geldelijke middelen hoefde bij te springen.
Maandelijks werd gemiddeld ƒ 1.600,- aan steungelden uitgekeerd, ontvangen van de districtsleiding in Heerlen. Het rayon telde ongeveer honderdvijftig onderduikers. Bij hun aankomst op het station in Valkenburg vond controle plaats aan de hand van een wachtwoord en een Turks pasje. In 1944 arriveerden als gevolg van problemen in het district Maas en Waal op één dag maar liefst honderd onderduikers op het station. Schunck c.s. wisten de meesten met steun van L. Brands bij boeren te plaatsen zonder dat het echt opviel in de door toeristen druk bezochte bemeente.502)

Slechts voor PB's was het rayon goeddeels afhankelijk van hulp van buiten. Schunck deed een beroep op de onderduikers geen nieuwe PB's aan te vragen als het niet hoogst noodzakelijk was.
In 1944 dreigde door de invoering van een nieuw inlegvel een abrupt einde te komen aan de relatieve autarkie. De directeur van het distributiekantoor, Th. van Hinsberg, had de voor de L.O. werkzame ambtenaren steeds hun gang laten gaan, maar toen hij 1944 moest onderduiken ging de leiding over op twee N.S.B.-ers. Freysen en Willems vreesden dat met de introductie van het nieuwe inlegvel de omvangrijke manipulaties aan het licht zouden komen. Ze bespraken hun problemen met de rayonleidingen ze stelden voor een knok- of overvalploeg een enorme chaos op het distributiekantoor te laten aanrichten. Alleen zo kon de fraude onopgemerkt blijven. J. Crasborn werkte een plan uit en verklaarde zich bereid de leiding op zich te nemen. Freysen zou
blz. 686
op zijn beurt alle gewenste inlichtingen verstrekken, een plattegrond vervaardigen en voor de sleutels zorgen. Dat laatste was niet gemakkelijk. Elke avond werden de belangrijkste sleutels in een verzegelde en door de directeur gesigneerde enveloppe in de kazerne van de rijkspolitie in een kluis opgeborgen. Freysen omzeilde dit obstakel door een volkomen identieke enveloppe met nagemaakte lakzegels en handtekening te overhandigen aan de bij het complot ingeschakelde nachtwaker, de politieman J.H. op de Ven. Toen een nietsvermoedende medewerker op de avond van 22 juni de echte enveloppe op de politiekazerne bezorgde, nam Op de Ven die in ontvangst en gaf de valse enveloppe aan een collega, die ze in de kluis opborg. Vervolgens begaf Op de Ven zich naar het distributiekantoor, waar hij die nacht met een N.S.B.-er de wacht moest houden. 's Avonds laat arriveerden twee auto's met een vijf of zes man sterke K.P.-ploeg in Valkenburg. Een auto was "geleend" van de Staatsmijnen. De andere had de K.P. Sittard beschikbaar gesteld. Omdat alles tot in de details was geregeld, verliep de overval vlekkeloos. De N.S.B.-er kreeg klap op zijn hoofd en werd bedwelmd. De K.P.-ers wisten niet dat daags tevoren een zending distributiebescheiden voor twee maanden was gearriveerd. De buit was gigantisch: ruim tweehonderdtienduizend bonkaarten, ruim tweeëntachtigduizend rantsoenbonnen, ruim vijfentwintighonderd rantsoenkaarten, vijfduizend T.D.-stamkaarten, ruim zestienhonderd toeslagkaarten, talloze inlegvellen en een schrijfmachine. Er waren maar liefst twaalf jute zakken nodig om alles in te stoppen. De zakken werden naar een boerderij in de buurt van Kunrade bij Voerendaal gebracht. Bij het sorteren in de woning van mevrouw J. Jaspers-Koten in Klimmen bleek een gedeelte onbruikbaar en werd vernietigd. Een ander deel van de buit kwam uiteindelijk weer in Valkenburg terecht en werd verborgen in de oude parochiekerk. De SD tastte in het duister. Op de Ven was na de overval ondergedoken en had daarmee de verdenking op zich geladen. Freysen en zijn collega's gingen vrijuit en konden hun praktijken ongestoord voortzetten. De argeloze bezorger van de sleutels werd stevig aan de tand gevoeld, omdat de enveloppe in de politiekluis valse sleutels bevatte. Hij wist nergens van en kwam na een dag weer vrij.503)
Op 31 augustus om 13.00 uur verscheen de Heerlense K.P. opnieuw in Valkenburg. Deze keer was het gemeentehuis het doelwit. Men wilde verhinderen dat de bevolking zou worden gedwongen
blz. 687
verdedigingswerken aan te leggen. Bij de kraak kregen ze hulp van de ambtenaar H.P.A. Laeven, die na de overval bewusteloosheid veinsde. De SiPo nam genoegen met zijn uitleg van het gebeuren. De K.P.-ers hadden alle persoonskaarten, vijftig PB's, vijftig kontrolezegels en vijftig legeszegels meegenomen. Het bevolkingsregister verbrandden ze op het K.P.-hoofdkwartier in Ulestraten.504) Enkele weken later werd Valkenburg bevrijd.

  VIII.6. District Sittard

Over het district Sittard, dat formeel deel uitmaakte van het district Heerlen en daarom ook wel rayon Sittard werd genoemd, is bij gebrek aan historische bronnen niet veel bekend. De illegale werkers in Sittard legden veel nadruk op geheimhouding en voorzichtigheid. Ze hechtten aan de eigen zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Alleen hierdoor was een optimale beveiliging
eigen ondergrondse gewaarborgd. Samenwerking met organisaties bleef tot een minimum beperkt, ondanks enkele pogingen vanuit Roermond en Heerlen de leiders over te halen, zich bij de L.O. aan te sluiten. Sittard was en bleef een buitenbeentje binnen het georganiseerde verzet in Limburg. Dit vasthouden aan de eigen zelfstandigheid betekende geenszins dat de Sittardse illegaliteit minder doelmatig functioneerde. De basisstructuren waren in een vroeg stadium gelegd. Er bestonden verbindingen met landelijke organisaties en de diverse illegale activiteiten zoals hulp aan onderduikers, joden, gealliëerde vliegeniers en franstalige krijgsgevangenen, de verspreiding van illegale bladen en K.P.-acties liepen door elkaar. De onderlinge band tussen de illegale werkers was opvallend hecht. Dit proces was eind 1943 al zover voortgeschreden dat het vrijwel onmogelijk was de intensieve vervlechting ongedaan te maken en nieuwe structuren op te bouwen.505)
De onbetwiste leider van de Sittardse illegaliteit was M.P.J.M. Corbeij. Voor de oorlog werkte hij voor de militaire inlichtingendienst en verzamelde hij gegevens over de Duitse posities, geschutsopstellingen en verdedigingswerken. Rond Pasen 1940 constateerde hij tot zijn ergernis dat Duitse officieren in burger Nederland als toerist bezochten en nauwkeurig notitie namen van de verdedigingslinie in Limburg. Op 31 augustus 1941 vroeg
einde blz. 687