|
|
|
|
|
Alle verzetsmensen, die in dit verhaal over Valkenburg en omstreken een rol spelen.
– 56 personen
Berckel Karel Clemens van, Heerlen
Berix Jan Willem , Heerlen
Betuw Johannes Petrus Maria van, Heerlen
Brands Lambert , Valkenburg
Caldenborg A. , Houthem
Caubo Jean-Michel , Schin op Geul, Paris
Cobbenhaegen Frans Alexander ,
Coenen Jan Hubert , Simpelveld
Corbey George , Valkenburg
Cornips Constant Jozef Ernest , Heerlen
Crasborn Jacobus Reinier Peter , Heerlen
Cremers Anna Maria Johanna , Voerendaal
Cremers Hein , Valkenburg
Cremers Wielke , Valkenburg
Dahmen Leo , Valkenburg
Delahaye Pauline ,
Donners Kaspar , Valkenburg
Flachs Käthe ,
Francotte Wilhelm Joseph , Vaals
Freysen /Freijsen Wilhelmus Agathus Petrus , Valkenburg
Geelen Theodorus Gertrudis Hubertus , Meerssen
Goossen Theodorus Johannes Maria , Kerkrade
Gronden Abraham Cornelis van der,
Gronden Gerrit Jan van der, Valkenburg
Grotaers Coen , Berg en Terblijt
Hendriks J. , Berg en Terblijt
Hennekens G. Hub , Valkenburg
Horsmans Gerardus Aloysius Antonius ,
Horsmans Willem Bernard Jozef ,
Hout Johannes Franciscus van, Tilburg
Jansen Sjir / Gerard , Geulhem
Jaspers Marie-Thérèse , Klimmen
Kooten Bartholomeus Johannes Cornelis van, Klimmen
Laar H.J.R. van, Margraten
Laeven Albert Hubert ,
Laeven H.P.August , Schin op Geul
Lambriks Jo , Valkenburg
Meijs Sjeng , Valkenburg
Nijst Charles Joseph , Valkenburg
Ogtrop Harie van, Valkenburg
Peusens Els ,
Peusens Paulina Jacobina Gerardine ,
Prompers Nicolaas Maria Hubertus , Heerlen, Broekhem
Roks /Rocks Jan Joseph , Valkenburg
Roy Hubertus Andreas van, Valkenburg
Schoenmakers F. , Sibbe
Schunck Peter Joseph Arnold , Valkenburg
Schunck-Cremers Gerda , Valkenburg
Smits Gerard Frank , Hulsberg
Soesman Gerhard Lodewijk Robertus , Maastricht
Starmans J. , Valkenburg
Ven Johannes Hendrikus op de, Valkenburg
Vroemen Joseph Hendrik Hubert , Valkenburg
Westerhoven Jan van,
Willems Victor Benedictus Josephus , Valkenburg
Wolf G.A. , Sibbe
Onze soldaten kunnen niets meer doen. Nu is het de beurt aan ons.
Wij zullen de Duitsers dwarszitten waar wij kunnen.
Henri Vullinghs op de eerste dag van de bezetting, 10 mei 1940.
Deze website staat onder een Creative Commons licentie:
• Geen commercieel gebruik
• Geen bewerking
Kortom: u mag de inhoud van deze website doorgeven, ook gedeeltelijk, maar niet voor commerciële doeleinden.
De citaten moeten onveranderd blijven en natuurlijk moet de auteur en de bron worden aangegeven en op de licentievoorwaarden moet worden gewezen.
Pierre Schunck, ∗ 24-03-1906 in Heerlen, ⚭ 03-10-1936 Gerda Cremers in Valkenburg, † 02-02-1993 in Kerkrade.
Hij verkreeg vooral bekendheid omdat hij in Valkenburg de verzetsorganisatie L.O. leidde.
Legitimatiebewijzen van Gerda en Pierre Schunck-Cremers
Uitgegeven door „Voormalig Verzet Limburg“, registratienummer (KvK) V 187800
Een van de vaste gelegenheden, waar de leden van het Voormalig Verzet Limburg elkaar ontmoetten was de jaarlijkse dodenherdenking in september op de Cauberg. Want in september 1944 werd het grootste deel van Limburg (NL) bevrijd. Inmiddels is die reünie opgeheven omdat de voormalige Limburgse verzetsmensen ofwel te oud ofwel overleden zijn. De dodenherdenking op de Cauberg vindt nu net als overal in Nederland op 4 mei plaats
Deze tekst is een mozaïek van aanhalingen uit de verschillende bronnen die ik hierover heb, want ze vertellen verschillende delen van deze geschiedenis, soms het zelfde verhaal, maar ze zijn dan complementair. Hier en daar met een verbindend commentaar uit eigen koker. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door gescande teksten die Pierre Schunck na de oorlog zelf heeft geschreven. Complete bladzijdes uit zijn memoires zien uit als geschreven met de schrijfmachine. Want dat was het in die gevallen ook. De bijbehorende scans vind je direct ernaast, als miniatuur. Klik erop voor een vergroting.
Bovendien heb ik opgeschreven waaraan wij, zijn kinderen, ons uit zijn verhalen nog kunnen herinneren.
Aan de kleur van de kantlijn voor de citaten ziet u in een oogopslag waar ze vandaan komen. Wanneer u met de muis over een citaat gaat, verschijnt de bron als „tiptekst“. (Werkt niet op mobiele apparaten.) Letterlijke citaatblokken uit interviews hebben een donkerder achtergrond (niet in de printversie) en hebben een bredere linker marge. Onderaan vindt u een overzicht van de gebruikte bronnen
Erinnerungen Pierre Schunck | |
Interview Nederlands Auschwitz Comité | |
Interview NIOD | |
De Geschiedenis van Valkenburg-Houthem | |
proefschrift A.P.M. Cammaert | |
Afscheidsrede Theo Goossen (Harry) |
Voor een uitvoerigere toelichting zie onderaan bij bronnen.
Bij de voorbereiding van de herdenkingfeesten Valkenburg 75 jaar bevrijd bleek, dat bijna niemand meer wist, wat het verzet in Valkenburg heeft gedaan. Sterker nog: vooral bij de jeugd was het nauwelijks bekend, dat er een verzet heeft bestaan. Waarom is het van belang, dat deze herinnering levend wordt gehouden? Natuurlijk, zal menigeen meteen zeggen, want dat mag nooit meer gebeuren. Dat klopt natuurlijk, maar iedereen weet, dat de geschiedenis zich NIET herhaalt. Hitler is dood en de tegenwoordige rechtspopulisten zijn geen kopie van de nazi’s. Maar toch, er zijn toen dingen geweest, waarvoor we ook nu moeten waken.
De Gestapo (Geheime Staats Polizei) zou jaloers geweest zijn bij alle mogelijkheden, waarover internetgiganten zoals Google, Amazon, Facebook en noem ze maar op beschikken om ons te bespioneren. Dat doen ze niet uit politieke maar uit commerciële overwegingen. Dat de godsdienst van mensen in veel landen is geregistreerd, heeft ook geen politieke reden. Maar toch: toen de nazi’s in Duitsland aan de macht kwamen, wisten ze wel meteen de Joden te vinden. En de „zigeuners“, de vakbondsmensen, de communisten enz. Wanneer de verkeerde regering aan de macht is, kunnen alle verzamelde gegevens tegen ons worden gebruikt. In China gebeurt dat al op een zeer effectieve manier.
Het verzet is klein begonnen, bijna onbemerkt zelfs door degenen die verzet gepleegd hebben. Tot ze opeens merkten, dat ze er middenin zaten.
Met het fascisme is het niet anders. Het begint klein. Pesten op school of op het werk. „Want“ iemand is anders. Ander geloof, andere huidskleur, andere geaardheid – wat dan ook. En om niet helemaal buiten gesloten te worden, lacht het slachtoffer vaak mee. Pestkoppen hebben het daarom vaak niet eens in de gaten, dat ze iemand pesten. Erger wordt het, wanneer dat pesten gebeurt, om zichzelf beter te voelen. Juist benadeelde groepen voelen zich vaak aangesproken door vreemdelingenhaters. Want we hebben wel niks, maar wij zijn tenminste een beschaafd volk.
Dan wordt het opeens een beweging, een partij, een massamoord.
Als je ziet, dat iemand anderen opzet tot haat, verzet je daartegen. Als je ziet, dat iemand wordt buitengesloten omdat die anders is: verzet je.
Want het verzet, dat zijn WIJ!
Deze tekst is uit mijn bijdrage aan het gedenkboek „Valkenburg 75 jaar bevrijd”
Het georganiseerd verzet in Valkenburg bestond vooral uit hulp aan honderden onderduikers. Bijvoorbeeld mannen die niet in de Duitse oorlogsindustrie wilden werken. Het rayon bestond uit Valkenburg, Berg en Terblijt, Sibbe, Margraten, Schin op Geul, Klimmen en Houthem. Iedere kern had een duikhoofd, dat het directe contact met de duikadressen had. Koeriersters (meestal vrouwen) onderhielden de verbinding met de rayonleiding. Er werd steeds minder opgeschreven vanwege de gevaren. Mede daardoor, maar ook door stom geluk heeft de LO hier geen verliezen gehad.
Sinds 1943 kwamen de onderduikers in toenemende aantallen uit heel Nederland, hoewel in Valkenburg in de gevorderde hotels veel Duitse militairen zaten. Maar juist de aanwezigheid van zoveel bezetters bleek een pluspunt. Behalve voor de KP-ers Coenen en Francotte, die van hotel naar hotel zijn gesleept, voordat ze tijdens de laatste dagen van de bezetting op de Cauberg zijn vermoord. (De KP was de gewapende arm van het Zuidlimburgs verzet en zat in een boerderij in Ulestraten.)
Er werkten heel wat onderduikers in hotelkeukens enz. die dus hun eigen kost konden verdienen, evenals onderduikers die bij boeren waren ondergebracht. Zij hadden nauwelijks hulp in de vorm van bonkaarten nodig. Van het plaatselijk hoofd van het voedselbureau Brands kregen velen, die bij boeren ondergedoken zaten, een landbouwvrijstelling en konden er voortaan legaal verblijven.
Er bleven ongeveer honderdvijftig onderduikers over, die wel hulp van bonnen nodig hadden. Dat aantal schommelde. Precieze aantallen ontbreken, men schreef immers niets op. Op het distributiekantoor naast de tegenwoordige kabelbaan verduisterden de ambtenaren Freysen en Willems maandelijks tussen de vijfhonderd en achthonderd bonkaarten. Later werd dat aantal meer, om ook andere plaatsen van bonkaarten te voorzien. …
De Valkenburgse Joden hebben de oorlog voor een groot deel niet overleefd. Bijna niemand kon geloven, dat die verhalen over vernietigingskampen echt waren. Maar tientallen Joden, ook van elders vonden hier een schuilplaats.
Arnold Schunck, zoon van rayonleider Pierre Schunck
Ik moet hieraan nog toevoegen: ik weet (nog) niets over het lot van Sinti of andere Roma in Valkenburg, voor zover ze hier tijdens de bezetting überhaupt aanwezig waren.
Het verzet tegen de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog begon al op de eerste dag. Spontaan, ongeorganiseerd. Als vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid, zoals we ook verderop, in het verhaal van Pierre Schunck kunnen lezen Langzaamaan werd vooral de hulp aan onderduikers georganiseerd. Een grote militaire bijdrage aan de overwinning van de geallieerden heeft dat niet betekend. Het verstoppen van jonge mannen, die naar Duitsland werden opgeroepen om daar te werken, heeft de Duitse oorlogsindustrie zeker enige schade berokkend. Maar er werden vooral vele levens gered. U vindt hier het verhaal van Pierre Schunck en de zijnen, dat voor dit verzet typisch was.
In sommige opzichten verschilt het verzet in de Nederlandse provincie Limburg en van Valkenburg van dat in de rest van het land. De belangrijkste punten zijn:
Pierre Schunck (*24-03-1906, Heerlen †02-02-1993, Kerkrade) was de oudste zoon van de Heerlense zakenman Peter J. Schunck en Christine Cloot.
In zijn schooltijd gaf hij al blijk van sociale bewogenheid (of was het ook zijn verlangen naar een interessant leven?): hij hielp in het Heerlens woonwagenkamp aan de Heksenberg bij de alfabetisering van de kinderen. Mijn vader deed dit bij de Sintifamilie Steinbach. Dit viel bij „Mutter Steinbach“ zo in de smaak, dat zij hem een van haar dochters ten huwelijk beloofde (Het is er nooit van gekomen). Er waren achtereenvolgens verschillende vrouwen, die de titel Mutter Steinbach droegen. Het was in dit geval waarschijnlijk de latere „alte“ Mutter Steinbach Johanna Bamberger (1893-1935).
Het kamp werd geopend op 27 oktober 1923. Pierre Schunck was toen 17 jaar oud. De franciscaan Justus Merks van het woonwagenliefdewerk was er de zielzorger en de drijvende kracht achter dingen als de alfabetisering van de kinderen. Misschien is Pierre door hem geïnspireerd, franciscaan te willen worden.
De genocide op de Limburgse Sinti
Zoals te verwachten, vermoordden later de nazi’s de meeste Sinti in Limburg, dus ook de familie Steinbach. Wie kent niet het gezicht van Settela Steinbach, die op 19 mei 1944 in Westerbork uit de veewagen kijkt, waarmee ze naar Auschwitz zal worden vervoerd? Ze werd geboren in de buurt van Sittard en behoorde tot dezelfde familie Steinbach. Alleen haar vader overleefde de oorlog en stierf in 1946 in Maastricht.
Johanna Bamberger (1893-1935) werd de „alte Mutter Steinbach“ genoemd. Ze stond aan het hoofd van de familie, waar Pierre Schunck in de jaren twintig bijles gaf.
Over de Sinti aan de Heksenberg is een rijk geïllustreerd boek verschenen, dat inmiddels zijn tweede druk beleeft: Settela en Willy en het geheim van de Heksenberg, ISBN 978-90-822416-3-1, verkrijgbaar o.a. in het Thermenmuseum, Coriovallumstraat 9, Heerlen of op http://www.landvanherle.nl/bestellen
YouTube:
Video 1
Video 2
De foto is ontleend aan video 2
Volgens de in die tijd heersende traditie werd aan Pierre al vroeg duidelijk gemaakt: „Je komt in de zaak werken, behalve wanneer je priester wordt.“
Pierre voelde om verschillende redenen meer voor een priesteropleiding, die hij volgde in Megen bij Nijmegen en Hoogcrutz aan de zuidrand van Zuid-Limburg. Hij verliet die opleiding echter weer vóór de priesterwijding.
Na de kloostertijd leidde hij vanaf de jaren dertig in opdracht van de Fa. Schunck (= zijn vader) een wasserij in Valkenburg. Het contact met de Franciscanen bleef bestaan. Ook met een schoolvriend uit Megen, die eveneens uit het klooster was teruggekomen en nu weer bij zijn ouders in Hotel Cremers, ook in Valkenburg, woonde. Daar leerde hij zijn vrouw Gerda kennen.
De Tweede Wereldoorlog heeft een grote invloed op hun verdere leven gehad. Vanuit hun morele en nationale overtuiging konden zij niet anders, dan verzet tegen de Duitse overheersing te plegen.
De Hollandsche Stoomwasscherij werd opgericht in 1904 aan de Plenkertstraat in Houthem (later Valkenburg) door Pierre Cloot te Heerlen, de vader van Christine Cloot, schoonvader van Peter J. Schunck. Deze werd in 1909 eigenaar, terwijl Leo Cloot als directeur fungeerde. Het Rijckheyt archief verwisselt in dit geval Pierre Schunck (die toen 3 jaar oud was) met zijn vader Peter Schunck.
Pierre werd directeur (niet eigenaar) in de jaren dertig. De wasserij werd verkocht in 1947 aan E. Hennekens.
Zie ook de inventarislijst van het archief van Leo (L.H.M.) Schunck in bovengenoemd Rijckheyt: A.12 Hollandsche Stoomwasscherij P. Schunck te Valkenburg, 1904 - 1947
10 mei 1940, de vrijdag vóór Pinksteren. Stralend weer. Duitse vliegtuigen in lage vlucht over ons huis. In Valkenburg zelf trekken de vijandelijke tanks de Cauberg op. We zijn bezet gebied.
Nederlandse soldaten die een oud kanon boven op de Cauberg bedienden hebben het gevaarte midden op de weg omgekiept om de opmars te hinderen en zijn er zelf vandoor gegaan. Zij zitten langs de helling van het Polverbos en weten niet goed waarheen. Ik zie ze. Zou je die jongens in de handen van de vijand laten vallen?
Hoe kwam men ertoe om zich in een zo een gevaarlijk verzetsavonttur te begeven? Je koos niet voor het verzet, gebeurtenissen, soms kleine inci- denten brachten je ertoe om bij te springen, en het gevolg was dat je iets gedaan had, om anderen te helpen bijv. dat door de bezetter verboden was. Een escalatie bracht je dan van het een tot het ander. Ik zal pogen om het aan mijn eigen ervaringen te illustreren. 10 mei 1940 de vrijdag vóór Pinksteren. Stralend weer. Duitse vliegtuigen in lage vlucht over ons huis. In Valken- burg zelf trekken de vijandelijke tanks de Cauberg op. We zijn bezet gebied. Nederlandse soldaten, die een oud kanon boven op de Cauberg bedienden, hebben het gevaarte midden op de weg omgekiept om de opmars te hinderen en zijn zelf langs de Heidgracht er van door gegaan. Zij zitten langs de helling van het Polverbos en weten niet goed waarheen. Ik zie ze. Zou je die jongens laten vallen in de handen van de vijand? We haalden ze in huis en Gerda mijn vrouw was meteen in de weer om ze een stevig ontbijt te verschaffen. 12 soldaten moesten vervolgens omgekleed worden in burgers. Met kunst en vliegwerk hebben wij het klaargespeeld. Het personeel was inmiddels aan het dagelijks werk begonnen. Overleg met de mannen van het personeel leverde wat kledingstukken op en de soldaten waren omgewerkt tot ietwat verfomfaaide burgerjongens. Meteen hadden wij de eerste onderduikers, want vervoer naar hun thuisadres was maar voor een paar Z.Limburgse jongens mogelijk. In de week na Pinksteren werd voor de in Valkenburg gestrande vacantiegangers een terugreis accommodatie verzorgd en onze jongens reisden mee naar het noorden. Een paar hebben de geleende burger- kleding netjes geretourneerd. Maar nu de wapens en de uniformen die zij achterlieten. Johan de Wijs, onze machinist, wist er raad mee. De uniformen in de stoomketel met een lekker vuurtje verbranden, maar... vond Johan, die geweren kunnen wij te zijner tijd wel eens hard nodig hebben om die moffen te verjagen. Hij wist er weg mee, een onderdeel (het slot?) demonteerde hij. Het wapen zelf werd dik in het consistentvet gezet met lappen omwikkeld en een voor een in de tuin begraven. De onderdelen die hij apart had gehouden werden in een kistje verpakt, na ook ingevet te zijn en afzonderlijk verstopt. Hij deed zulks dat als NSBers of Duitsers de geweren vonden, zij er niets mee konden doen.
Lees verder op kelken en misgewaden
uit: De geschiedenis von Valkenburg-Houthem:
Op 29 Juni 1940, de verjaardag van Prins Bernhard, vertoonden talrijke mensen zich op straat met een witte anjer in het knoopsgat. Het was het eerste openlijke verzet tegen de Duitse bezetting.
Vermoedelijk nooit heeft het Nederlandse volk de woorden uit het Wilhelmus
"de tyrannie verdrijven
die mij mijn hert doorwondt"
beter begrepen dan in de bittere bezettingsjaren. Het aantal verzetsstrijders groeide geleidelijk als gevolg van het hardnekkige opleggen van de Duitse ideologie, de toenemende rechteloosheid, de uitroeiingspolitiek tegenover de Joden, de vele deportaties naar de concentratiekampen, het fusilleren van gijzelaars, de verplichte arbeidsdienst in de Duitse oorlogsindustrie, de loyaliteitsverklaring die iedere student moest ondertekenen, en het afvoeren van het voormalig Nederlandse leger in krijgsgevangenschap.
Deze en nog veel zaken voedden de haard van het verzet. Haat tegen Nazi’s en N.S.B.-ers nam toe. Openlijk verzet tegen de meedogenloze onderdrukking en de inbreuk op de fundamentele menselijke rechten kwam steeds meer voor.
Dit verzet bestond aanvankelijk vooral uit burgerlijke ongehoorzaamheid, maar allengs begon men ook te saboteren. De hulp aan onderduikers volgde ook dit stramien: wat begon als spontane, individuele hulp, werd allengs georganiseerder op steeds hoger niveau. Het ging hier in de eerste plaats om humanitaire hulp, maar het had ook een militaire betekenis: jonge mannen, die niet naar Duitsland wilden om daar de frontsoldaten in de (oorlogs)industrie en voedselproduktie te vervangen, werden verstopt. Neergestorte geallieerde piloten werden op de „pilotenlijn“ naar Gibraltar gezet. Het verhaal van Pierre Schunck is hiervoor heel typisch. Hij is dat nooit „van plan“ geweest, het is hem bijna overkomen.
Er waren ook andere voorbeelden van burgerlijke ongehoorzaamheid, waaraan de meeste mensen meededen. Zo hield iedereen die daartoe de gelegenheid had, wel een paar kippen, een geit of een varken, om buiten de rantsoenen nog een extraatje te hebben. Deze dieren moesten bij het distributiekantoor aangemeld worden, en men kreeg dan minder bonnen. Om dat te omzeilen werden vaak minder dieren opgegeven dan men werkelijk had. Ook de familie Schunck had achter de wasserij een toom kippen, waarvan maar een paar waren opgegeven. Als er dan controle kwam, ging een seintje naar achteren, en de kippen werden door iemand van het personeel de naburige boomgaard in gejaagd. Dit was een volkssport, die de kiem van rebellie al in zich droeg.
Een jaar lang gebeurde er niets. De Duitsers speelden mooi weer, onze krijgsgevangen soldaten mochten terugkomen en we vroegen ons af: waarom hebben wij ons zo in gevaar gebracht met hulp aan die jongens? Ze zijn nu allemaal en netjes officieel thuis. Totdat Valkenburg opgeschrikt werd door het gerucht dat de SS de Jezuïeten over de Duitse grens gezet had en het klooster gevorderd was. Dat gerucht was grotendeels waar, doch niet alle paters waren waren naar hun Vaterland vertrokken. De overste en nog een paar paters waren gaan onderduiken bij rector Eck, een heeroom van mijn vrouw.
Pierre Schunck bekijkt na de bevrijding de antieke boeken, die in oktober 1942 uit het Jezuïetenklooster in Valkenburg werden gered.
Foto: Dwight W. Miller
Bron: https://nimh-beeldbank.defensie.nl/beeldbank/
Film
In oktober 1942 vond de ontruiming van het Jezuïetenklooster in Valkenburg plaats, waar zich een unieke boekencollectie en een planetarium bevonden. Een hoge S.S.-delegatie reisde er speciaal voor naar Valkenburg. Binnen enkele weken was de kloosterkerk tot de laatste steen afgebroken.
…
De geestelijken waren letterlijk op straat gegooid. Sindsdien stond de inrichting ter beschikking van de Hitlerjugend.
Het NIOD schrijft over dat jongensinternaat:Op de Reichsschule werden Nederlandse en Duitse kinderen opgeleid volgens het nationaal-socialistische gedachtegoed. De uit SS’ers bestaande schoolleiding gaf hoog op van de grote voordelen die het internaatsleven onder leiding van ‘kameraad-opvoeders’ bood. De Reichsschule besteedde veel tijd aan lichamelijke opvoeding. Het werken aan het intelligentiepeil van de leerlingen kwam op de tweede plaats. Na acht jaar zouden de jongens overal in de nazi-maatschappij in vooraanstaande posities welkom zijn. Maar eerst dienden zij in het belang van de ‘Germaansche Gemeenschap’ het uniform van de Waffen SS te dragen.
Lees ook het Wikipedia-artikel over deze Reichsschule
Op http://nederland-in-oorlog-in-fotos.clubs.nl/foto/detail/10963416_1942-valkenburg-reichschule01 lezen we over die theologische hogeschool: Het Jezuïetenklooster werd gebouwd in 1893-1895 naar plannen van H.J. Hürth als Collegium Maximum of Ignatiuscollege voor Duitse Jezuïeten. In 1911 werden een vleugel en een bibliotheek aangebouwd. In 1943 werd de kapel afgebroken en van 1948 tot 1961 stond het gebouw leeg. Daarna werd het betrokken door de zusters Franciscanessen van St.Joseph.. Deze zusters zaten destijds ook al in Valkenburg, op Sint Pieter. Ook dit klooster met Duitse religieuzen was ontstaan tijdens de „Kulturkampf“ onder Bismarck.
W. Eck was er toen rector. Hij was aan de D-NL grens opgegroeid, had een Duitse vader en was daardoor als zielzorger voor Duitse nonnen geschikt.
Wij lezen verder in de originele tekst van Pierre Schunck: „Doch niet alle paters
waren naar hun Vaterland vertrokken. De overste en nog een paar paters waren gaan onderduiken bij de Rector van het klooster St.Pieter, Rector Eck, een heeroom van mijn vrouw. Deze belde mij op met het verzoek om eens dringend bij hem te komen. Ik dacht niet anders dan dat nu de zusters van St Pieter aan de beurt waren om naar Duitsland geëvacueerd te worden, zij waren immers ook van duitse oorsprong. Echter op de rectorskamer zaten de duitse paters. Zij hadden één grote zorg. En wel de heilige vaten en de kostbare misgewaden waaraan zij een sacrale waarde hechtten, dat die niet in handen zouden vallen van de heidense SSers. Hun verdrijving uit het klooster was al een paar dagen oud, en verschillende families uit Valkenburg (met name Caselli en Wijsbek-Caselli) hadden al schilderijen en andere bereikbare dingen in bewaring genomen. Zij hadden dit makkelijk kunnen doen omdat enige dagen het klooster verlaten was geweest. Doch nu was een aannemer met arbeiders bezig om de komst der aanstaande "Reichsschule" voor te bereiden. De paters vroegen mij als voorzitter der K.A. of ik iemand wist die het zou aandurven om hun kostbaar bezit aan kelken, monstransen, misgewaden en reliquien weg te halen. Een en ander was in een kluis, onder de sacristie van hun kerk. Ik zou dan eens uitzien wat er te doen viel en kreeg de sleutels van klooster sacristie en kluis mee. Het blote toeval werkte weer in de hand. Een uitvoerder van het werk in het klooster belde op of wij niet de vuile was die de jesuiten hadden achtergelaten konden ophalen reinigen en weer terugbezorgen. Dat was de grote kans om midden op de dag het "kelkenkarwei" te gaan opknappen. De bestellers waren met de wagens op stap, doch het paard en de paardenkar waren thuis. Met de buurman Kaspar Donners ging ikzelf erop af. Met een stel wasmanden mee. Na de manden zowat gevuld te hebben, ging ik ook eens in de sacristie zien, of aldaar ook niet "vuile misgewaden" waren. De monstransen kelken en misgewaden verdeelden wij over de wasmanden onder het vuile wasgoed, de arbeiders van daar hielpen ons om de zware manden in de kar te hijsen, en Kaspar en ik kwamen heelhuids thuis. Heeroom Eck kon de paters geruststellen dat alles naar wens verlopen was. Maar wij zaten opgezadeld met een grote waarde aan vijandelijk vermogen. Doch daarbij bleef het niet. De Reichsjugendführer Rosenberg was uit Litouen afkomstig. Het nieuwe bestuur (van de Reichsschule)wilde hem een bibliotheek schenken uit Litouwen afkomstig en zoiets was in de Jesuiten-biblio- theek. Maar men kon zich niet terecht vinden omdat de kaarten- bak door elkaar lag. Dus werd de pater bibliothekaris uit duitsland terug gehaald en diende deze boekenreeks samen te stellen. Welnu de pater verzocht mij om de wasch ook voor de Reichsschule te blijven verzorgen. Hij zou wel kans zien om als de chauffeur kwam, enige boeken onder de was te stoppen. Verder sleepte hij kleinere exemplaren zelf eruit onder zijn lange priesterkleding verborgen. En alzo kwam elke week, zolang die pater daar werkte, een kostbaar boek naar ons toe. Op onze slaapkamer in de klerenkast hingen kostbare handgebor- duurde misgewaden, achter de kleren stonden verborgen de kelken. En in de archiefruimte achter het kantoor stonden de oude boeken. Al spoedig werd mij hardhandig duidelijk gemaakt dat deze opberg- methode levensgevaarlijk was.
Het lukt hun ook met de dames van de katholieke aktie en boeren uit de omtrek een kinderkeuken in te richten in plaats van de (nazi-) Winterhulp. De keukeninrichting werd uit de Reichsschule georganiseerd en opgezet op de zolder van Pauls wasserij:
waren naar hun Vaterland vertrokken. De overste en nog een paar paters waren gaan onderduiken bij de Rector van het klooster St.Pieter, Rector Eck, een heeroom van mijn vrouw. Deze belde mij op met het verzoek om eens dringend bij hem te komen. Ik dacht niet anders dan dat nu de zusters van St Pieter aan de beurt waren om naar Duitsland geëvacueerd te worden, zij waren immers ook van duitse oorsprong. Echter op de rectorskamer zaten de duitse paters. Zij hadden één grote zorg. En wel de heilige vaten en de kostbare misgewaden waaraan zij een sacrale waarde hechtten, dat die niet in handen zouden vallen van de heidense SSers. Hun verdrijving uit het klooster was al een paar dagen oud, en verschillende families uit Valkenburg (met name Caselli en Wijsbek-Caselli) hadden al schilderijen en andere bereikbare dingen in bewaring genomen. Zij hadden dit makkelijk kunnen doen omdat enige dagen het klooster verlaten was geweest. Doch nu was een aannemer met arbeiders bezig om de komst der aanstaande "Reichsschule" voor te bereiden. De paters vroegen mij als voorzitter der K.A. of ik iemand wist die het zou aandurven om hun kostbaar bezit aan kelken, monstransen, misgewaden en reliquien weg te halen. Een en ander was in een kluis, onder de sacristie van hun kerk. Ik zou dan eens uitzien wat er te doen viel en kreeg de sleutels van klooster sacristie en kluis mee. Het blote toeval werkte weer in de hand. Een uitvoerder van het werk in het klooster belde op of wij niet de vuile was die de jesuiten hadden achtergelaten konden ophalen reinigen en weer terugbezorgen. Dat was de grote kans om midden op de dag het "kelkenkarwei" te gaan opknappen. De bestellers waren met de wagens op stap, doch het paard en de paardenkar waren thuis. Met de buurman Kaspar Donners ging ikzelf erop af. Met een stel wasmanden mee. Na de manden zowat gevuld te hebben, ging ik ook eens in de sacristie zien, of aldaar ook niet "vuile misgewaden" waren. De monstransen kelken en misgewaden verdeelden wij over de wasmanden onder het vuile wasgoed, de arbeiders van daar hielpen ons om de zware manden in de kar te hijsen, en Kaspar en ik kwamen heelhuids thuis. Heeroom Eck kon de paters geruststellen dat alles naar wens verlopen was. Maar wij zaten opgezadeld met een grote waarde aan vijandelijk vermogen. Doch daarbij bleef het niet. De Reichsjugendführer Rosenberg was uit Litouen afkomstig. Het nieuwe bestuur (van de Reichsschule)wilde hem een bibliotheek schenken uit Litouwen afkomstig en zoiets was in de Jesuiten-biblio- theek. Maar men kon zich niet terecht vinden omdat de kaarten- bak door elkaar lag. Dus werd de pater bibliothekaris uit duitsland terug gehaald en diende deze boekenreeks samen te stellen. Welnu de pater verzocht mij om de wasch ook voor de Reichsschule te blijven verzorgen. Hij zou wel kans zien om als de chauffeur kwam, enige boeken onder de was te stoppen. Verder sleepte hij kleinere exemplaren zelf eruit onder zijn lange priesterkleding verborgen. En alzo kwam elke week, zolang die pater daar werkte, een kostbaar boek naar ons toe. Op onze slaapkamer in de klerenkast hingen kostbare handgebor- duurde misgewaden, achter de kleren stonden verborgen de kelken. En in de archiefruimte achter het kantoor stonden de oude boeken. Al spoedig werd mij hardhandig duidelijk gemaakt dat deze opberg- methode levensgevaarlijk was.
bedrijf stonden stil en de meisjes als vastgenageld op hun plaatsen. Verschillenden huilden en snikten luidkeels. De mannen waren naar buiten gelopen en liepen de zoekende politie- mannen zoveel mogelijk in de weg. Tot mijn geluk had de gaardenier, Leo Dahmen, de wapens op een andere plaats diep ingegraven en eroverheen een hoop aardappelen gebermd, zoals gebruikelijk voor winterberging. Op de plaats waar aangegeven was in de schets waarmee de zoekende mannen rondliepen, lag ook een aardappelhoop. Toen de politiemannen begonnen, deze hoop uit elkaar te halen, ging er een luidkeels protest op onder ons mannelijk personeel, die er allemaal omheen stonden. Zoiets van: dat zijn onze aardappelen, daarvan moeten jullie afblijven, die hoop is niet van de baas, die heeft daarmee niets te maken etc. De aardappelhoop werd toch omver gebermd en men vond niets. Vanaf dat moment mocht ik naar binnen, bij mijn vrouw komen. Inmiddels zaten daar ook mijn ouders, die met een taxi uit Heerlen gekomen waren, en kapelaan Horsmans. Renesse komt ook en deelt mede: "Wij hebben koper gevonden en u dient zich hiervoor te verantwoorden bij de Duitse autoriteiten. U zult dus wel naar Vught gezonden worden." En mijn vrouw kreeg van hem opdracht om nachtgoed en toiletartikelen voor mij gereed te leggen. Mijn vrouw kwam toen heftig in opstand, zij verklaarde in verwachting te zijn en met mij mee te gaan naar Vught. Ik wilde de kapelaan nog spreken en vroeg dit in de vorm van: "Ik wil voor ik wegga nog biechten." Dat stond Renesse toe. De kapelaan vroeg ik om contact op te nemen met Johan de machinist over de wapens en met de Jezuïeten in Maastricht over hun bezittingen, zodat Gerda, mijn vrouw, niet verder risico zou lopen tijdens mijn gevangenschap. Hij zou voor alles zorgen. Vlak na deze biecht beval Renesse een marechaussee om mij op te brengen. Ik werd met een handboei aan zijn pols gekoppeld en zo zouden wij door Valkenburg lopen. Toen kwam mijn vader in actie. Hij plaatste zich voor Renesse en zei: "Mijn zoon is geen boef! Zelfs als hij wapens verborgen zou hebben, dan zou ik zelfs trots op hem zijn. Hij mag niet geboeid over de straat lopen. Buiten staat de taxi en ik eis van u "Herr Offizier", dat hij per taxi weggebracht wordt. Zo niet, dan zal ik mijn schoonzoon en de zwager van Pierre, mededelen hoe u zijn naaste familie vernedert en die schoonzoon is de Ortsgruppenführer der NSDAP (de Duitse nazi-partij) in Heerlen." Renesse gaf toe en ik ging per taxi naar de kazerne op de Emmaberg. De opperwachtmeester zat daar. De politieman wilde mij in de cel sluiten, doch de opper wenkte, dat ik op kantoor moest komen. Hij stuurde de jongeman weg en vroeg mij zeer verwonderd wat er aan de hand was. Ik antwoordde: "Renesse heeft koper bij mij thuis gevonden." Het is inmiddels middag geworden. De opper roept zijn vrouw om mij iets te eten te brengen. Er kwam een grote kop bouillon met een ei erin geklopt. Na de middag is de opper ijverig aan het zoeken in diverse op de plank staande boeken. Eindelijk heeft hij het gezochte en zegt: "Als Renesse komt, beroep je op een verordening van onze eigen Haagse secretaris-generaal omtrent het leveren van koper. Die verordening hebben die lui aldaar zogenaamd gemaakt tot hulp aan de "Nederlandse" industrie. Dit is dus een zaak van de officier van justitie in Maastricht, niet voor de SD."
(SD = Sicherheitsdienst des Reichsführers-SS, geheime dienst van de SS)
Renesse komt binnen, negeert mij en loopt naar de telefoon. De opper, die naast het toestel zit, legt zijn hand erop en zegt: "Is dit een kopergeval?" "Inderdaad, en ik dien de SD ervan te verwittigen."
De opper (DB) waarschuwt hem, dat hij zich bij de officier van justitie vies in de nesten gaat steken, als hij deze, wegens die Nederl. verordening passeren gaat. Hij verwijst Renesse naar het boek dat weer op de plank staat. Renesse gaat enige tijd zitten studeren in dat boek. Hij kreeg een dispuut met de opper, waarom ik niet in de cel zat. De opper: "Schunck is mijn vriend en die sluit ik niet in de cel op.“ Renesse neemt de hoorn op en ik kon het gesprek volgen. Het was met de Officier van Justitie in Maastricht. (Ik vernam later dat Mr.J.Cremers, mijn zwager, de off.v.just. reeds had ingelicht) Renesse werd geïnstrueerd, dat hij niets anders te doen had dan inbeslagname van het koper en proces-verbaal. Dus geen bevel tot arrestatie. Daarna Renesse met een zuur gezicht tegen mij: "Wat dat koper betreft heb ik in Maastricht voor u gepleit om het deze eerste keer nog maar bij inbeslagname en proces-verbaal te laten. Zodra mijn mannen mij melden, dat ze geen wapens hebben gevonden, bent u vrij om te gaan." Tegen de avond komen de mannen terug en hebben niets gevonden. Renesse belt mijn vrouw op en zegt met zijn vriendelijkste stem dat hij zijn best heeft gedaan bij de justitiële autoriteiten om mij te mogen laten gaan. Tegen de avond was ik weer vrij en vernam, thuis gekomen, dat onze vriend Toon Lampe in de Plenkert (onze straat) wandelde, net toen de omsingeling van het erf begon. Hij is toen doorgestapt naar Kapelaan Horsmans (DB) die toen mijn ouders waarschuwde. Dezen hebben op hun beurt weer Mr.Cremers gevraagd, om zo nodig mij juridiese bijstand te verlenen. Deze informeerde toen bij de Off. van Justitie om welke reden huiszoeking in zo grote opmaak geschiedde. Er was geen opdracht aan de wachtmeester Renesse gegeven. Kapelaan Horsmans had woord gehouden. Na invallen der duisternis hebben (zonder dat ik dit wist) diezelfde avond een paar vertrouwde mannen de wapens naar elders overgebracht, bij de bevrijding zag ik O.D.jongens met geweren lopen waaraan de grendels ontbraken (de onze?) Op een avond kwamen twee politiemannen mij het koper terugbrengen en waarschuwden mij om die vaten zeep elders onder te brengen. Kort hierna kwam een broeder der_Jesuiten met een met zink gevoerde kist waarin wij de kelken etc. plaatsten. Deze kist hebben wij in de garage, zonder getuigen (je leert door schade en schande) onder de tegelvloer geborgen. De misgewaden heb ik in een bedrijfskast opgehangen met eraan gehechte kaarten als gebruikelijk bij stoomgoed, en de adressen van diverse Zuidlimburgse kloosters. De oude boeken hebben mijn vader en ik opgeborgen in een gang die liep rond de kluis van de zaak in Heerlen. (de vroegere kluis van de voormalige Twentsche Bank)
(In 1939 had Peter Schunck het gebouw van de Twentsche Bank in Heerlen gekocht, om er een passage te kunnen bouwen, en wel de verbinding tussen het Emmaplein en de Markt.)
Mijn wapengeval was als een lopend vuurtje, met de nodige over- drijving, door Valkenburg gegaan. Mensen, waarmee ik nauwelijks relatie had, kwamen mij hierna op straat uitvoerig feliciteren, zelfs zei er één (Cobben Wehryweg) als ik een plaatsje zocht voor mijn wapens dan wist hij er wel een. Ik echter had een harde les geleerd. Ik wist nu, dat men voorzichtig te werk moest gaan. Als het ware had ik een stoomcursus in het verzet gehad.
Uit dit verhaal kunnen wij opmaken, dat er bij velen ondertussen behoefte bestond, verzet te plegen. Maar het had nog andere gevolgen. Niet alleen, dat een Joodse onderduiker bij Pierre Schunck terecht kwam, zie hieronder, maar ook mensen, die al langer aan onderduikershulp deden, werden op hem attent. Zie verder hieronder.
Deze huiszoeking had eveneens tengevolge dat personen die in die tijd al met verzetsaktiviteit bezig waren, op mij opmerkzaam werden. Vlak voor de oorlog was mij door de wasserijorganisatie aanbevolen een accountant die zich op dit gebied specia- liseerde. De heer Stoffels uit Bussum. Deze had zich steeds gereserveerd jegens mij opgesteld. Vanaf deze huis- zoeking werd zijn houding plotseling opener en sprak hij over oorlog en de vijand met mij. In 1941 kreeg de firma A.Schunck in Heerlen kwestie met sectie Confectie over haar productie van mijnkleding. Haar vergun- ning kwam in gevaar als niet een afzonderlijk productieapparaat werd gecreëerd. Ik werd aangezocht om deze organisatie op mij te nemen (mijn feitelijk vak). Met Stoffels pleegde ik overleg omtrent de inrichting der administratie en de wijze waarop de bedrijfsleiding tot stand kon komen. Stoffels wist een persoon in Amsterdam die uit de textiel stamde en zou deze eens polsen of hij er iets voor voelde om naar Limburg te komen. Een paar dagen later was hij weer terug en nu met de mededeling: Inderdaad de jongeman, ongehuwd, wil wel komen. Hij is een Jood en komt onder valse vlag. Liefst zou hij in het bedrijf zelf een woongelegenheid hebben zodat hij niet op straat hoeft te komen. In 1942 is de voorbereiding rond. Ik had al maar meteen door de timmerman een ruimte achter het magazijn laten afschermen, waar de komende onderduiker kon wonen. Zijn eigenlijke naam kende ik niet en wenste ik niet te kennen. Voor mij was hij Jan Langeveld zoals op zijn persoonsbewijs stond, dat een gebrekkige indruk maakte, met stuf bewerkt waardoor de ondergrond beschadigd Was. Iets om meteen bij de eerste controle door de mand te vallen. Nadat Jan Langeveld reeds geïnstalleerd was in ons bedrijf en toen niemand van het personeel, dat met machines etc. van het glaspaleis was overgekomen naar de Geleenstraat, ook maar enige verwondering uitte over de nieuwe bedrijfsleider, immers een nieuw bedrijf heeft ook andere mensen, waren zowel mijn onderduiker als ikzelf enigszins opgelucht. Doordat een kapelaan in Heerlen tobde met kleding- problemen voor zijn onderduikende medemensen kregen wij contact met hem. Wij konden hem helpen met zijn kledingprobleem en hij beloofde mij om iets te doen aan de papieren van onze onder- duiker. Die kapelaan was "Giel" Berix. Het duikwerk van deze kapelaan had nog geen landelijk contact. Men poogde te helpen waar nodig, eerst in 1943 werd een en ander op een georganiseerde voet gebracht in landelijk verband met medewerking van twee kapelaans uit Venlo en vooral een onderwijzer Jan Hendrikx alias Ambrosius. En eerst als de man voor de kleren van de onderduikers en later als rayonleider zat ik als het ware van het ene incident tot het andere in het verzet. Als hen het mij plotseling zou gevraagd hebben, "kom doe mee", dan zou ik mij misschien niet ertoe geleend hebben, na nuchter overleg en de gevaren, voor een getrouwde man met kinderen en een bedrijf met mensen die tevens in gevaar zouden zijn, van hun werk te kunnen verliezen. Nu was ik ertoe gedreven. Ik aanvaardde en wist dat het zó moest zijn.
Voor Pierre Schunck was het logisch, ook voor de Wehrmacht de was te doen. Dat was te vergelijken met de camouflage van de gemeentelijke ambtenaar Freysen, die met zijn bruine hemden en dito praatjes op het distributiekantoor van Valkenburg voor de LO werkte. Het standpunt van onze ouders bleef de tijdens de oorlog al levende kinderen natuurlijk niet verborgen. En dus namen zij dat standpunt over, zonder enig besef over de mogelijke gevolgen daarvan.
De Duitse soldaten, die in de bezette gebieden dienst deden, waren vaak de minder validen en de ouderen, die aan het front niet goed inzetbaar waren. Tegen het einde van de oorlog werd dat heel anders: er waren zoveel soldaten gevallen, dat ook Hitlerjongens naar het front werden gestuurd.
Op een dag speelden de twee oudste kinderen buiten. Het was mooi weer en de ramen stonden open. Een wat oudere soldaat kwam de was van zijn eenheid brengen en zag de spelende kinderen. Hij vroeg aan Jantje: „Na kleiner, hoe heet jij denn?“ „Jantje!“ „Und gibst du dem Onkel denn ook een handjen?“ Nou, dat kon zijn „grote“ zusje onmogelijk toelaten. „Geef die rotmof geen handje!“
Mijn moeder, die alles door het open raam had gehoord, dacht dat ze door de grond zakte. Nu zou alles uitkomen! Maar de aldus gebrandmerkte heeft daar geen punt van gemaakt. Het was waarschijnlijk gewoon een aardige man, die aan zijn eigen kinderen of misschien wel kleinkinderen heeft gedacht.
Op zekere dag kreeg mijn vader (dus Pierre Schunck) het bevel, dat hij naar Maastricht moest komen en zich op de kazerne bij de één of andere officier moest melden. Hij had geen idee, waar het over ging. Hij waste wel voor het leger, maar daarvoor hoefde hij nooit naar de kazerne te komen. Ging het misschien over zijn openhartige dochtertje? Dan zou hij misschien gewoon een uitbrander krijgen, dat hij zijn kinderen beter moest opvoeden. Of, wat natuurlijk nog veel erger was, had misschien iemand hem aangegeven? Of ging het toch gewoon over werk voor de wasserij? Zou hij niet beter kunnen onderduiken? Nee, want wanneer het toch iets onschuldigs was en hij kwam niet, dan zou hij waarschijnlijk juist slapende honden wakker maken. En bovendien zou dan het personeel zonder werk komen te zitten en ook zijn eigen gezin zou daardoor in armoe vervallen.
Vol twijfels ging hij er heen.
„So, Sie sind also Herr Schunck. Sagen Sie mal, Ihr Name klingt so Deutsch. Woher stammt der eigentlich?“
„Aus Kettenis bei Eupen. Da spricht man Deutsch.“
Mijn vader had een tijd lang in Aken gestudeerd en sprak vloeiend Duits. Dat, en zijn afkomst uit een duitstalig gebied, dat Duitsland inmiddels geannexeerd had, deed de officier besluiten:
„Dann sind Sie ja ein Volksdeutscher!“ Zo werden door de Duitsers alle Duitstaligen genoemd, die niet binnen de grenzen van het Duitse Rijk woonden. In tegenstelling tot de Rijksduitsers hadden ze echter niet de Duitse nationaliteit. „Dann frage ich mich, warum Sie sich nicht schon längst freiwillig für die Ostfront gemeldet haben!“
Dat was het dus. Mijn vader viel een pak van zijn hart. Deze opluchting maakte hem welbespraakt. Hij verklaarde, dat hij best graag zou willen, maar dat hij hier een minder heldhaftige, maar toch niet minder belangrijke rol had had te vervullen. Hij moest immers de was doen voor het Duitse leger? En bovendien hingen van zijn bedrijf de inkomens van heel wat gezinnen af.
De overgang naar het grootschalige georganiseerde verzet waren de April-meistakingen, die in Zuid-Limburg vooral een mijnstaking was en dus ook zo wordt genoemd.
Bij www.4en5mei.nl op Wellerlooi, verzetsmonument lezen wij: In 1943 werd door ‘Wehrmachtsbefehlshaber’ generaal F. Christiansen aangekondigd dat 300.000 Nederlandse militairen alsnog in krijgsgevangenschap zouden worden afgevoerd. Als protest tegen deze maatregel brak spontaan overal in Nederland de April-Meistaking uit. Nog voordat de officiële bekendmaking in de avondbladen van donderdag 29 april 1943 verscheen, werd dit nieuws met hoge snelheid verspreid door heel Nederland. Diezelfde middag besloten verschillende personen van particuliere en overheidsbedrijven en instellingen in Twente te gaan staken. Ook in de Limburgse mijnstreek werd het in de loop van die middag onrustig. Lees meer …
Bekendmaking van de „Hoogere SS- en Politieleider“ van de provincies Limburg en Noord-Brabant over de doodvonnissen in verband met de mijnstaking.
Op 1 juli 1946 werd in Wellerlooi (gemeente Bergen) op de Wellse Heide (nu het natuurgebied Landgoed de Hamert) een graf met zeven lichamen ontdekt. Daar staat een eikenhouten kruis op een muur van rode baksteen, het verzetsmonument, als blijvende herinnering aan de zeven verzetsstrijders Han Boogerd, Bob Bouman, Leendert Brouwer, Pieter Ruyters, Reinier Savelsberg, Meindert Tempelaars en Servaas Toussaint, gefusilleerd i.v.m. de staking 1943.
Zij staan voor de vele stakers, gesneuveld of niet, die voor altijd anonym zullen blijven.
In de mijnstreek werd die staking de mijnstaking genoemd. De eigenlijke mijnstreek ging van Geleen tot Kerkrade, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in Valkenburg, woonde een niet onaanzienlijk aantal mijnwerkers. In Maastricht ging de staking uit van kantoorpersoneel van de overheid en later ook van de banken. Toen de medewerkers van de PTT ook wilden staken, dwongen de aanwezige NSB-ers ze met allerlei dreigementen, door te werken. Onmiddellijk ontstonden voor alle loketten lange rijen van mensen, die één postzegel van 1 cent wilden kopen. Zo werd de post toch gedwongen te staken. Ook de fabieken sloten zich aan.
Er was in het begin een feeststemming. Men stroomde de cafés in en vermoedde niet (of wilde er niet aan denken) dat de bezetters dit natuurlijk niet zouden dulden en dat er slachtoffers zouden vallen. Door deze gebeurtenissen werd duidelijk: de pogingen, de Nederlanders te strikken met de status van „arisch broedervolk“ waren mislukt.
De mijnstaking maakte deel uit van de April-Mei-stakingen in 1943. De achtergrond was de door de bezetters geplande terugvoering van de Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap, om ze in de Duitse oorlogsindustrie te werk te stellen. Zij waren de overgang naar een meer massaal verzet in het hele land, ook in Limburg. Ook al was de staking met harde hand onderdrukt, toch (of misschien juist daarom) kregen nu de verzetsorganisaties meer toeloop. De tijd van de zoete broodjes was voorbij. Maar voor een groot deel van de Nederlandse joden was het al te laat. :(
Zie ook het artikel: als de mijnwerkers staken tegen de Duitse bezetter. Met name de harde repressie, waarmee de bezetters deze staking te lijf gingen, opende velen de ogen. In dezelfde tijd namen ook de deportaties van joden steeds massalere vormen aan. Niemand geloofde meer in een humane bezetting, de verzetsorganisaties kregen toeloop.
Het eerste georganiseerde verzet ging uit van communisten (Dr. A.P.M. Cammaert, Het Verborgen Front – Geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog. Groningen 1994, Hoofdstuk 10 De C.P.N. en de illegaliteit, 465 KB, p. 973-1032) en gedemobiliseerde militairen ( Hoofdstuk 2 De eerste militair-civiele verzetsformaties, 177 KB, p. 75-124). Zij hadden, net als de clerus, het voordeel elkaar al van voor de oorlog goed te kennen. Zo werden in Limburg door ex-militairen gesticht de groepen Erkens, Smit, Dresen en Bongaerts. De Maastrichtenaar Nic Erkens had contacten met verzetsgroepen in België. Ook de Valkenburger Jan Joseph Rocks maakte deel uit van deze groep. Nic Erkens zat bij hem in het pension Samoshuis, naast het latere Parkhotel Rooding ondergedoken. Zij vielen in Duitse handen door infiltratie door het Het Hannibalspiel van de Duitse Abwehr (contraspionagedienst).
Enkele inwoners van Valkenburg en omgeving begonnen al in 1941 met de hulpverlening aan eerste onderduikers. A.C. van der Gronden, een broer van de op 13 januari 1942 gearresteerde G.J. van der Gronden, hielp joden en communisten aan onderdak in samenwerking met rector G.A. Wolf uit Sibbe. Eind 1943 sloten zij zich aan bij de L.O. Onvoorzichtigheid en loslippigheid van de onderduiker A.S. Bron leidden op 17 februari 1944 tot de aanhouding van Wolf, Bron en de onderduiker Th.M. van Santpoort. Bij gebrek aan bewijs kwam Wolf na tien dagen vrij en Van Santpoort na enkele maanden. Bron werd gedeporteerd en overleefde de Duitse kampen.
Eind 1943 sloten rector Wolf en A.C. van der Gronden zich aan bij het rayon Valkenburg van de L.O.
Tijdens de uitvaart van zijn strijdmakker „Paul“ hield Theo Goossen (verzetsnaam Harry van Benthum) een afscheidstoespraak, waarin hij diens activiteiten, maar ook van de hele L.O. als volgt beschreef:
Zijn activiteiten waren hoofdzakelijk gericht op hulp verlenen aan mensen in nood:
De eigen zakelijke bezigheden van „Paul“ worden bij herhaling onderbroken DOOR DE NOOD VAN ANDEREN. Ook die situatie vereist: uitkijken, voorzichtig zijn en onopvallend handelen. ALTIJD met de hoop, het gevaar (wel verborgen, maar altijd aanwezig) te kunnen ontwijken, zo mogelijk te kunnen ontvluchten. In DIE sfeer moet men de meer dan 2 jaren durende georganiseerde verzetsdaden van „Paul“ bezien en beoordelen.
Daarbij zij nog in overweging te nemen: het werkelijke gevaar heeft enkele malen voor zijn deur gestaan. Zelf zegt hij:
„Ik begrijp het niet. Ik kan het niet verklaren. Ik heb heel veel geluk gehad! Maar ik heb heel veel gebeden!“. Hij gaat verder en zegt: „Ik heb dit alles niet ALLEEN gedaan. En zonder de hulp van mijn vrouw was het een en ander totaal misgegaan.“
Harry van Benthum en de L.O. op Wikipedia
De noodzaak om hulp te verlenen aan de vele onderduikers, Joden, neergehaalde piloten, ontvluchte krijgsgevangenen en voormalige Nederlandse militairen deed de behoefte gevoelen aan één groot georganiseerd geheel. Kleinere verzetsgroepen gingen in groter verband werken, namelijk in de L.O. (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers). Deze verdeelde Limburg in 10 districten. Naast deze organisatie vormde zich de knokploeg, kortweg K.P. genoemd. Vaak met geweld verschafte deze zich legitimatiebewijzen en distributiekaarten. Vanaf eind 1944 stond de gehele K.P. in Limburg onder leiding van Jacques Crasborn uit Heerlen.
Na enige tijd ontstond ook in Valkenburg een K.P. Ze bestond aanvankelijk uit twee man, de leraren Jeng Meijs en Jo Lambriks, van wie de eerste enige jaren vroeger Jacques Crasborn als leerling in de klas had gehad. Later werd George Corbey het derde lid van de Valkenburgse knokploeg. De naam knokploeg doet denken aan een gewelddadige groepering, maar meestal waren de K.P.’s niet zo vechtlustig, ofschoon ze soms uiteraard een krachtdadig optreden niet uit de weg gingen, als dat noodzakelijk was. De taak van een K.P. was echter geen andere dan te zorgen voor het levensonderhoud van ondergedoken personen. (De L.O zorgde voor de distributie). Men verzamelde materialen, illegale lektuur, distributiebonnen en soms zelfs Duitse uniformen om tijdens een overval te gebruiken. De meeste aktiviteiten hadden tijdens de nachtelijke uren plaats.
Hoofd van de Valkenburgse L.O. was Pierre Schunck, leden onder meer Harie van Ogtrop (DB) en Gerrit van der Gronden. Natuurlijk waren er meer mensen, die van tijd tot tijd in het diepste geheim bij een of andere activiteit hun medewerking verleenden, tot gemeenteambtenaren toe. Zo waren het de gemeenteambtenaren Hein Cremers en vooral Guus Laeven, die er op het einde van de oorlog voor zorgden, dat het gehele register van de burgerlijke stand van Valkenburg „verloren“ raakte, toen de Duitse bezetter op het idee kwam om alle manneljike bewoners tussen 16 en 60 jaar in te zetten bij het graven van loopgraven. Daarop komen we nog terug.
In Limburg begon het georganiseerde verzet in februari 1943 in Venlo.
Hier wordt het op provinciaal niveau georganiseerde verzet bedoeld. Op lokaal niveau werden er al vanaf het begin van de oorlog incidentele verzetsdaden gepleegd, zoals o.a. uit het voorgaande blijkt. Dit verzet bereikte een steeds hogere graad van organisatie, wat tenslotte uitmondde in de Limburgse tak van de L.O.
De Venlose onderwijzer Jan Hendricx (pseudoniem Ambrosius) werd hoofd van het gewest Limburg van de L.O., bijgestaan door Pater Bleijs (pseudoniem Lodewijk) en kapelaan Naus. De ziel van het Limburgse verzet werd drs. L. Moonen (pseudoniem Ome Leo), de secretaris van het bisdom. Met zijn medewerking legde men in korte tijd in heel het bisdom de nodige kontakten, zodat Limburg eind 1943 een vrij hechte verzetsorganisatie bezat.
De historica Christine Schunck, dochter van Pierre Schunck, schrijft: „Lou de Jong wilde reeds eind 1944 bij verzetsmensen in Limburg informatie lospeuteren, toen het front nog heel dichtbij was (denk aan Ardennenoffensief) en de leiding van het Zuid-Limburgse verzet geen namen en daden wilde prijsgeven. De Jong is na de oorlog nooit meer teruggeweest om alsnog info te krijgen, maar schreef doodleuk dat het verzet in Limburg niet veel voorstelde. Gelukkig heeft Cammaert een zeer gedegen onderzoek gedaan met een lichte nadruk op midden-Limburg waar immers zijn roots liggen.“
Omdat De Jong, niet ten onrechte, als DE autoriteit op het gebied van de tweede wereldoorlog wordt beschouwd, hebben velen van hem overgeschreven, dus dat er ook …
…in en rond Valkenburg in dit opzicht niets noemenswaardigs gebeurd zou zijn. Het privearchiefje van Pierre Schunck (pseudoniem Paul Simons) bewijst het tegendeel. Niet alleen zijn persoonlijke rapportage met aantekeningen en foto’s laat dit zien, maar ook een aantal echte en vervalste Ausweise, die hij nog steeds bezit, distributiekaarten en persoonsbewijzen, met briefjes van onderduikers, met „kattebelletjes“ van Z18 aan R8, illegale drukwerken en stencils, lijsten van officiële steun aan oorlogsslachtoffers tijdens de bezetting; een dossier over Joodse slachtoffers.
Hier liggen de stille getuigen van de georganiseerde onderduikershulp in de regio Valkenburg tijdens de jaren van de Duitse bezetting, de verlening van hulp aan neergeschoten geallieerde piloten, de overval op het bevolkingsregister, waardoor de inzet van mannen in deze kontreien in het Duitse arbeidsproces grotendeels onmogelijk werd gemaakt; het geknoei op grote schaal met distributiebescheiden, waardoor het tenslotte noodzakelijk werd om het distributiekantoor in Valkenburg te overvallen en leeg te roven, omdat de falsifikaties niet aan het licht mochten komen; het leeghalen van een opslagplaats van radiotoestellen in Klimmen, het veilig laten verdwijnen van het kostbare kerkelijke vaatwerk en paramenten uit het Jezuïetenklooster in Valkenburg; incidentele bravourstukjes als het leegroven van een spoorwegwagon vol eieren en van een ton boter uit de zuivelfabrieken van Reymerstok.
Die werkte voor de Wehrmacht. Bij deze akties deden de Duitse uniformen en het hieronder vermelde legervoertuig goede diensten.
Ik ben in contact gekomen met kapelaan Berix door het confectie-bedrijf. Doordat Berix hier pogingen deed om kleren te krijgen voor piloten en onderduikers. Hij kwam daarbij om overalls vragen. Ik zeg: „Waarvoor?“ „Ik kan het niet zeggen, voor arme mensen,“ zei hij.
Hij vroeg nogal een grote hoeveelheid, dus ik zeg: „Als het voor arme mensen is, moet ik het eens bespreken met Distex“ maar dat vond hij een beetje gevaarlijk.
Het betrof zijn gebrek aan overalls voor onderduikende studenten, die bij boeren werden ondergebracht (1942). Als tegenprestatie voor mijn kledinghulp bood Giel aan om voor identiteitspapieren en bonkaarten te zorgen voor de Joodse onderduiker in het bedrijf „De Molen“ te Heerlen.
Ik had hier een Jood als bedrijfsleider, die is hier ondergedoken onder de naam Langeveld, en die leefde hier als Ariër. [Want] als districtsleider LO moet je toch je onderduikers kennen. (Pierre Schunck was rayonleider, niet districtsleider. Wie is hier bedoeld? Berix?)
Wij kwamen tot een akkoord: de kostprijs der overalls, wat betreft stofverbruik en betaald loon, zou door Berix uit een fonds van het bisdom betaald worden (Fonds voor bijzondere noden.)
De benodigde stoffen, welke Distex leverde in ruime hoeveelheden, bleken te stammen uit aan Distex ter her-distributie gegeven textiel van in beslag genomen Joodse bedrijven. Distex zond geen factuur en bijgevolg werd ook de illegaliteit niet voor deze leveringen belast. Daar de heer Hogenstein van het centraal magazijn van Distex te Arnhem de her-distributie letterlijk opvatte, namelijk van Joden voor Joden, legde hij er mondeling de nadruk op dat de Joodse onderduikers voorrang bij uitgifte van kleding moesten hebben.
Toen vroeg Berix mij, of ik wel eens wat aan illegaliteit gedaan had. Ik zei: „Ja, wel wat.“
Hij had waarschijnlijk al op het oog om het rayon Valkenburg te organiseren. Daarop heb ik geantwoord, dat ik inderdaad in Valkenburg een stel paramenten en gouden kelken en boeken, samen [enkele] autovrachten vol, heb doen onderduiken uit het klooster van de Duitse paters Jezuïeten, die verjaagd werden door de Reichsschule.
Dat vond Berix heel interessant en aardig, en daarop deed hij mij het voorstel om in Valkenburg wat meer onderduikers aan te trekken omdat die [?] waren en hij meende dat het in Valkenburg en omgeving een geweldige gelegenheid [was], om mensen te laten onderduiken. (Ik woon in Valkenburg.)
De tijd was er rijp voor, eindelijk de handen ineen te slaan. Een belangrijke impuls ging van het ziekenhuis in Heerlen uit, waar mensen waren verzameld voor wie de inzet voor anderen, een gemeenschappelijke kijk op het leven en het vertrouwen in elkaar vanzelfsprekend waren. Meer details over het ziekenhuis volgen hieronder.
Theo „Harry“ Goossen, als rayonleider van Kerkrade een van de medeoprichters, zei tijdens de uitvaart van „Paul“ Schunck
Tijdens een van de eerste dagen van de maand september 1943, bij de oprichting van het L.O.-district Heerlen, was aanwezig een zekere heer „Paul Simons“. Dit geschiedde ten huize van Rector Prompers in het St.Jozef-ziekenhuis in de Putgraaf.
L.O. betekende: Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Het L.O.-District, in den beginne aangeduid met L18, daarna met Z18, omvatte behalve Maastricht en omstreken, nagenoeg ¾ van Zuid-Limburg.
Kaplaan Giel Berix van de Nobelstraat in Heerlen, een vriend van „Paul“ en medeoprichter van de L.O. in Heerlen, werd na het aftreden van Rektor Prompers om gemotiveerde redenen en op eigen verzoek, de Districtsleider van Z18. Het district Heerlen was verdeeld in 9 rayons.
De aanwezige heer „Paul“ werd de leider van het rayon Valkenburg, waarvan de verzetsactiviteiten zich uitbreidden tot aan en in Gulpen, tot aan en in Maastricht, terwijl toentertijd ook Klimmen en omstreken bij het rayon Valkenburg waren ingedeeld.
Bij diverse geheime bijeenkomsten en via de noodzakelijke onderlinge samenwerking leerde men elkaar beter kennen en werden behalve achternamen ook gezinsaangelegenheden -enigszins- bekend.
„Paul“ heette met zijn achternaam Schunck, hij woonde in Valkenburg, had daar een wasserij, alwaar ook echtgenote Gerda haar leiderschap vervulde. Op bepaalde tijden was „Paul“ bereikbaar te Heerlen op de Kruisstraat-hoek-Geleenstraat, alwaar textielbenodigheden werden gefabriceerd.
Het zo ontstane contact tussen het rayon Valkenburg en het district Heerlen was eenvoudiger door het confectiebedrijf, want ik was dagelijks in Heerlen.
Vervolgens kwamen wij overeen dat er geen onderduikende personen zouden verwezen worden naar het bedrijf, doch dat de kledingbehoeften voor deze via koeriers overgebracht zouden worden.
Meer gecompliceerde kledingbehoefte werd met mij geregeld door de directeur van het gemeentelijk armenbestuur, de heer Cornips. Deze was uit hoofde van zijn functie hiervoor zeer competent. Het betrof vooral costuums, japonnen, mantels etc. voor in hun geheel onderduikende gezinnen (vooral Joden) en costuums en overjassen voor krijgsgevangenen (vooral Fransen) en piloten.
Bijna niet oplosbare problemen diende ik zelf te behandelen, bijv. een zeer dikke Franciscaan, pater Beatus, en eveneens een zeer lange Franciscaan, pater Amond. Dit diende maatkleding te worden.
De zoon van deze Constant Cornips was Jan Cornips, de secretaris van districts-leider Berix van Heerlen. Lees meer over de grote netwerker pater Beatus van Beckhoven op Wikipedia
Uit het interview van Pierre Schunck met het Auschwitz Comité:
Mijn vader had sinds de jaren dertig een kalkbranderij geëxploiteerd. (Bij de Meersenerbroek tussen Geulhem en Meerssen, Open Street Map) De kalk werd gemalen en als meststof aan de boeren verkocht. Als directeur in dit bedrijf fungeerde Heinrich S., een „rijksduitser“ en mijningenieur. Diens hoofdbedrijvigheid was echter gericht op een kalk- en gevelsteenbedrijf te Kunrade, eveneens eigendom van mijn vader.
Tot mei 1940 had deze zwager bij ons steeds de indruk gewekt ten zeerste vijandig te staan tegenover het Hitler-regime. Het verwonderde ons dan ook zeer, toen wij ervoeren dat hij door de partij benoemd was tot Ortsgruppenführer en dat hij een controlerende functie verkreeg bij de gezamenlijke mijnen in Limburg, als secretaris van de Duitse Verwalter van de mijnen.
In 1942 ervoer ik via kapelaan Berix dat een kapelaan uit Meerssen in de aan mijn vader toebehorende grot twee jongens verborgen hield, die door de Duitsers gezocht werden. Informatie bevestigde dit en ik mocht deze jongens bezoeken. De Meerssense kapelaan bezwoer mij, dat het personeel van het kalkbedrijf één voor een aan hem bekend en volkomen betrouwbaar was. Hij wist echter niet, dat de topman een Duitse partijfunctionaris was.
Dat is feitelijk de oprichting van het rayon Valkenburg geweest en dat waren mijn eerste onderduikers. Dat is gebeurd in overleg met kapelaan Geelen.
Hier laat Pierre Schunck de Nederlandse militairen buiten beschouwing, die hij in de begindagen van de bezetting op weg naar huis heeft geholpen, nadat zij een tijd lang in Valkenburg op het toeristenseizoen hadden gewacht. Zie hierboven.
Het toeval speelde ons in de kaart. Mijn vader was in bespreking met Heinrich S. omtrent de top-bezetting van het bedrijf, gezien zijn belasting met werk op de mijn en in de partij. Ik kende een pas afgestudeerd Leuvens student, die landbouw-ingenieur was. Hij was een broer van onze kapelaan in Valkenburg, nl. ene ir. Horsmans. Deze polste ik of hij er niets voor voelde om tijdelijk (zolang de oorlog duurde) het werk van mijn zwager in de Meerssenerbroek te doen. Mijn vader en ir. Horsmans kwamen tot een akkoord.
Inmiddels waren Berix en ik op een idee gekomen omtrent deze grot.
Allereerst hebben de jongens van kapl. Geelen erin gezeten. Maar je kunt nu eenmaal niet langer dan drie maanden onder de grond zitten, dan moet je de buitenlucht weer eens zien. Ik heb toen gemeend dat het het beste was, er maar een duikherberg van te maken. Die jongens van kapl. Geelen hebben wij in Schin op Geul geplaatst (wij hebben die helemaal overgenomen) bij een boer.
En die grot werd een duikherberg, waar als ik toevallig geen plaats had en ik kreeg toch aanbod, dan zei ik: „Laat maar komen“, dan stopte ik ze in de grot en waren zij voorlopig veilig.
Aan de hand van een plattegrond laat Pierre Schunck in de duikherberg aan een Amerikaanse militair zien, hoe het gangenstelsel loopt in de Dölkesberg.
Foto: Dwight W. Miller
Bron: https://nimh-beeldbank.defensie.nl/beeldbank/
Onze prille organisatie was geheel op eigen kracht aangewezen om duikplaatsen te verschaffen aan door de vijand vervolgden. De aansluiting bij een landelijke organisatie (de L.O.) was er nog niet en die was ons ook niet bekend (pas in 1943). Gezien de gespannen situatie op de universiteiten en de Jodenrazzia’s in het noorden vreesde Berix dat wij plotseling grote groepen mensen moesten „wegwerken“. Als tijdelijke opvang zou zo een grot dan zeer gelegen komen. Uit nadere informatie bij het personeel naar de activiteit van S. te Meerssen resulteerde: „S. zien wij slechts zo nu en dan bij een bliksembezoek aan het kantoor, de kalkoven en de open groeve. Binnen, in de onderaardse grotten komt hij nooit en hij weet er ook niet de weg.“
Dat een Duitse partijfunctionaris, die in de grot de weg niet wist, directeur was, vond kapelaan Berix een pluspunt. De Duitse autoriteiten zouden jegens deze plaats nooit argwaan krijgen.
Pierre Schunck en een verzetskollega spelen hier voor een Amerikaans filmteam in de winter ’44–’45 na, hoe een onderduiker naar de duikherberg werd gebracht.
In het midden een oude kalkoven, links en rechts daarvan ingangen van de groeve. In het terrein ervóór zijn nog de fundamenten van de kalkbranderij te zien, waarnaar deze groeve is genoemd.
Er waren twee geheel van elkaar onafhankelijke grotten. De eerste grot, vanuit Valkenburg gezien, lag achter de kalkoven en was zeer regelmatig aangelegd in vierkante vakken en in deze eeuw gevormd als blokbrekersgroeve. De enige ingang lag voor iedereen open en bloot zichtbaar. De tweede grot lag onder de fruitweide van mijn vader en was niet bestemd voor mergelwinning.
Zijn ingang lag vrijwel verscholen in het groen, slechts via een steile helling bereikbaar. Voor de ingang lag het huisje van Sjir Jansen (DB), een zeer eenvoudig man, maar een vent van goud, betrouwbaar tot en met. In het verleden was deze grot in gebruik bij de paters Montfortanen uit Meerssen en op vrije dagen kwamen de studenten daar muurschilderingen maken en hadden zij zich ook vermaakt om een kapel na te bootsen, zoals deze zich uit de franse tijd noch bevinden in de Valkenburgse en Geulhemse grotten.
Ook nu is de grot weer geheel door struikgewas aan het oog onttrokken.
Deze kapel werd door theologiestudenten gebouwd, vooral geïnspireerd door de nabijgelegen ondergrondse schuilkerk in Geulhem uit de Franse tijd.
Foto: Dwight W. Miller
Bron: https://nimh-beeldbank.defensie.nl/beeldbank/
Film
Deze grot werd door ons als „duikherberg“ gekozen. De bedoeling was niet om hier voor onderduikers een permanente woonplaats te vestigen. Toch moest er enige accomadatie zijn. Ten eerste was het er nogal vochtig. De temperatuur is er zomer en winter permanent 10° tot 12° C., net te kil om prettig aan te voelen. Hiervoor wist Berix raad. Via een relatie op de Oranje-Nassau-mijn kwam er een lange electrische kabel naar de schuilplaats. Via een andere Berix-relatie zorgde een technicus van de PLEM voor een veilige aanleg van electrische verwarming, licht en kookplaat. Lichtelementen, kacheltjes en een kookplaat vond ik in het Jezuïetenklooster, evenals serviesgoed en keukengerei. De kabel werd direct aan het net aangesloten zonder meter, in de schakelkast van het kalkbedrijf.
Vervolgens diende er een vluchtmogelijkheid te zijn, als de ingang werd geblokkeerd door de vijand. Dit geschiedde door het leegkrabben van een kleipijp die uitgang bood op de Bergerhei en die goed diende gecamoufleerd te blijven door het struikgewas.
Warm eten dienden wij ook te verzorgen voor de onderduikers. Bonnen waren in de L.O.-tijd geen bezwaar, maar in de planning-periode konden wij daarmee nog geen rekening houden. Van de levensmiddelen, in feite bestemd voor de kinderkeuken in de wasserij, nam mijn vrouw een nodig deel weg en bereidde daarmee een maaltijd voor de grot. De bestelwagen van het kalkbedrijf haalde op werkdagen dit eten bij ons op en in de weekends diende ik zulks per fiets te doen.
Jan heeft [erin*] gezeten. (Jan Cornips, de secretaris van de districts-leider van Heerlen.)
Een tijdlang hebben de districts-hoofden erin gezeten, en mensen van andere districten, die heb ik goed verzorgd met behoorlijk eten, zelfs wijn en kaarten en mijn radio stond daar. Er was electrisch licht, dat was O.K.
Die kabel hebben Berix en ik gekraakt op het Gemeente Bedrijf.
Pierre Schunck gebruikt hier een inbrekersterm, maar hij was blijkbaar niet van dat vak. Kraken is immers inbreken. Hij had beter de term „georganiseerd“ kunnen gebruiken. In het interview met het Auschwitz-comité heeft hij het over kabel van de Oranje-Nassau-mijn. Mogelijk hebben ze aan één kabel niet genoeg gehad, omdat de afstand naar de schakelkast te groot was.
De matrassen hebben wij gekraakt bij de zusters van het ziekenhuis. Dat ging heel gemakkelijk! Op een goede avond kreeg mijn vrouw de opdracht, voor wat dekens te zorgen en dan ben ik op matrassen uitgegaan. Wij gingen naar Heerlen, waar wij bij de firma (Fa A.Schunck) wat dekens weg konden slepen. Maar matrassen hadden ze niet. Ik sprak Berix daar over aan en vroeg hem: „Zouden wij daar niet een vergunning voor kunnen krijgen? (in het ziekenhuis)“. Toen zei Berix [*****], ik ben dezer dagen hier op bezoek geweest en als je daar eens gaat kijken, [*****] heeft een gang en daar staat de ene matras naast de andere.
Ik ging er prompt met Berix naar toe. De huishoudster vroeg: „Wat moet je hebben?“ „Ja, matrassen“, zeiden wij. Zij zei: „Pak ze maar als de kaplaan het goed vindt. Daar staan ze!“
En wij zijn daarmee gaan sjouwen.
Maar om een uur of 10 kwamen de zusters terug en wilden gaan slapen. Zij hadden de gewoonte, de matrassen daar in de gang te luchten, en deze matrassen hadden wij nu meegenomen!
Maar in elk geval hadden de jongens in de grot nu matrassen om op te slapen.
Daar hadden wij een 20 britsen. Die hadden wij oorspronkelijk ingericht voor piloten want we zaten met piloten in de knoop, die moesten gespreid worden en [iemand?] kwam met het idee: je moet maar zien, ze in een grot weg te werken. Daar hebben wij dat zaakje dan ingericht. Wij hebben de beroemde familie F[*te*****] met 9 getrouwde mannen uit één gezin ondergedoken gehad. Dat waren Polen, en die hebben [en bloc] geweigerd in het Duitse leger dienst te nemen. Daar heb ik er (zelf) 7 van gehad, en die heb ik een grot die nog niet bekend was, laten uitgraven met nooduitgangen, electrische verlichting, radio, bad, een aanrecht, een petroleum-vergasser om op te koken enz.
Dat was de piloten-grot. En die is alleen gebruikt door de arbeiders die ze maakten. Wij hebben metingen gedaan om het meest gunstige punt uit te zoeken en de meest gunstige uitgangen in het [bos]. We hebben daar nog een oude vrouw verschrikt die eikels liep te zoeken, opeens kwam iemand uit een gat naar boven! (Toen waren we de geheime uitgangen aan het proberen).
Het ging hier om een uitgegraven zogeheten orgelpijp, een karstverschijnsel in de vorm van een trechter.
Cammaert schrijft in zijn proefschrift:
Tot de zomer van 1944 bleef de duikherberg in gebruik. In juli van dat jaar verplaatsten de Duitsers enkele produktieonderdelen van Philips, zoals de fabricage van radio-ontvangstapparatuur, van Eindhoven naar de bombestendige mergelgrotten van Zuid-Limburg. Een van de nieuwe vestigingsplaatsen lag in de onmiddellijke nabijheid van de duikherberg.
Hij had het over de Bronsdalgroeve.
De bevrijdingsfolder 2019 van de VVV Valkenburg vermeldt over de ondergrondse fabrieken van de Organisation Todt: In de Heidegroeve werd vanaf de zomer van 1944 een fabriek van de Philips Valvo Werke uit Aken gevestigd. Hier werd door 900 (dwang)-arbeiders gewerkt aan de productie van radio-ontvangst- en zendapparatuur voor het experimentele (Junkers) JU-388 vliegtuig. …
In de Bronsdalgroeve werd vanaf het voorjaar van 1944 door de Duitsers begonnen met het geschikt maken van de groeve voor de huisvesting van een oorlogsfabriek, waar maandelijks zo’n 250 BMW 801 vliegtuigmotoren moesten worden gereviseerd
Dat lijkt aannemelijker dan wat Cammaert schrijft omdat Aken dichterbij is dan Eindhoven. De Heidegroeve ligt een paar kilometer verderop, aan de Plenkertstraat in Valkenburg.
Ook op Streetview kunnen we de bovengrondse resten van de fabrieksinstallatie voor de Bronsdalgroeve nu nog bekijken.
De mergelgroeven Bronsdalgroeve en de Vlaberg aan de Geulweg, 25 maart 1932, Meerssen-Geulhem. Tegen het einde van de oorlog zou hier een Duitse werkplaats voor de revisie van vliegtuigmotoren worden ingericht. In de buurt van dit ondergrondse deel van de kalksteenontginning bevond zich de „duikherberg“.
De jongste zus (Carla) van Pierre Schunck vertelde ooit, dat hun vader Peter, de eigenaar van de groeve, eens een groep Duitsers door het bedrijf moest rondleiden. Hij had van de duikherberg gehoord. Toen de Duitsers ook de grot wilden bezichtigen, stootte hij met een stok een paar losse brokken kalk van het plafond en zei: „We kunnen hier niet verder, want er is instortingsgevaar!“
De Duitsers wilden snel weer naar buiten en zijn nooit meer terug gekomen.
Bron van de foto: Historisch Centrum Limburg (HCL)
Dit verhaal heeft enige toelichting nodig.
Hi, to whom it may concern.
My name is Victor Grotaers and I live in Australia, north-east of Melbourne.
Mijn vader (Coen Grotaers) maakte deel uit van de (verzets-)groep in de Dölkesberrig (=Kauwtjesberg) (Duikherberg) in Geulhem en werkte ook voor Peter Schunck in de mergelgroeve, waar hij van ongeveer 1943 tot ongeveer 1946 de door stoom aangedreven drag-line bediende, die daartoe diende om de mergel af te graven en op vrachtwagens te laden. (Deze dragline had een bak van 2 kubieke meter. Ik weet dat hij door stoom werd aangedreven, omdat ik soms met hem meeging. Dan zat ik op een van die grote baksteenvormige geperste kolen, die het vuur in gingen!)
Ik heb een aantal berichten over de verzetsbeweging op het internet gezien en vele namen herkend uit de verslagen van onze ouders over wat ze tijdens hun activiteit in de beweging had gedaan.
Mijn ouders zaten allebei in het verzet. Mijn moeder kookte ook maaltijden voor de „onderduikers“ (dit woord schrijft hij in het Nederlands) en ze verborg ze onder een valse bodem in mijn kinderwagen. Ikzelf en mijn jongere broer Peter waren de camouflage! (Ik ben geboren in 1942) We leefden in het eerste huis boven aan de Bronsdalweg in Berg en Terbijt.
Op een dag reed mijn vader een vrachtwagen (ik weet niet, of die van Schunck of Wim Curfs was). Hij moest naar Kaldenkirchen in Duitsland met 172 valse „Ausweise“, om mensen uit het concentratiekamp aldaar te halen. De vrachtwagen liep op methaangas. Na het bijvullen van de vrachtwagen in Sittard ging iets mis en de vrachtwagen vloog heftig in brand, Pa werd zwaar verbrand, maar hij overleefde. Dat gebeurde op 15 maart 1944, de dag voor mijn broer Peter geboren werd.
Mijn vader is hier in Australië in 1979 gestorven.
Ik zou graag weten, of er documenten en foto's in de archieven liggen, die de deelname van onze ouders aan de verzetsbeweging bevestigen.
Many Thanks, Victor Grotaers
Wie informatie over het echtpaar Grotaers heeft, meld zich a.u.b. bij mij, ik stuur het dan door.
Hieruit ontstond een mailwisseling, waarvan niet alles hier ter zake doet. Een leuke anekdote wil ik toch nog doorgeven.
Victor heeft me laatst nog een leuk verhaal gestuurd, hoe zijn vader en zijn vrienden de Duitse wachters afleidden die waarschijnlijk vanwege bouw van de fabriek in de Bronsdalgroeve daar met hun honden rondliepen. Misschien speelde dit zich bovendien af tijdens het incident dat ze daar hebben gehad. Voor die afleiding hadden ze een spons, waarmee ze over het achterwerk van een loopse teef hadden gewreven. Die werd dan in kleine stukjes geknipt en rondgestrooid, en het zo gelegde spoor ging dan natuurlijk weg van de grot waarin de onderduikers zaten. De Duitsers hadden waarschijnlijk niet eens in de gaten, waarnaar hun hond opeens zo ijverig zocht. Maar ik vraag me wel af, wat een speurhond deed, die zelf ook een teef was. Ging die er ook achteraan, om te zien wie hier die concurrentie was?
Maar hoe leg je een spoor dat van een grotingang af leidt? Immers dan leidt de tegenovergestelde richting er juist naar toe? Daarom neem ik aan, dat er sporen werden gelegd, die DWARS op die toegangsweg stonden
De contactpersonen tussen de rayonleiders en de onderduikers werden duikhoofden genoemd.
Wij hebben in elke parochie een duikhoofd gehad. Onze zaak was feitelijk parochieel georganiseerd.
De duikhoofden konden zich zoveel helpers nemen als zij maar wilden, maar ik moest weten wie het waren, en dan won ik daar informatie over in. Dat is misschien verkeerd geweest, maar ik meende dat de sterkste keten gebroken kan worden door een zwakke schakel, en wilde daardoor geen risico lopen, alvorens er iemand aangenomen werd, moest ik er dan van weten. Het beveiligde ons feitelijk a priori.
De volgende personen zocht hij aan als duikhoofd: kapelaan W.B.J. Horsmans en koster H. van Ogtrop, geassisteerd door J. Peusens en J. van de Aa, in Valkenburg; J. Hendriks in Berg en Terblijt; F. Schoenmakers in Sibbe; J. van de Laar in Margraten; A.H. Laeven in Schin op Geul; L. Horsmans in Houthem-St.Gerlach en A. Caldenborg in Houthem. W. Cremers en de gezusters Peusens traden op als koerier. Vooralsnog bleef het rayon Valkenburg zelfstandig. J. Starmans onderhield de verbindingen met andere districten.
Anton Laeven, zoon van het bovenstaande duikhoofd van Schin op Geul schrijft: „Als lid van de L.O. heeft Albert Laeven een aantal verzetsactiviteiten op zich genomen. Het belangrijkste was het zoeken van onderduikadressen en het plaatsen en verzorgen van die onderduikers. Dit hield onder andere in het bezorgen van bonkaarten, die hem weer via de grote organisatie aangereikt werden. Verder moesten persoonsbewijzen veranderd (vervalst) worden. Dit gold ook voor bedrijfspassen en zogenaamde ‘Landwirtschaftsausweise’ ten behoeve van onderduikers die bij boeren werkten. Deze vervalste passen werden door ambtenaren van de mijn ‘Willem-Sophia’ verstrekt. Albert nam dan ook regelmatig vervalste papieren mee van zijn werk waarbij ook zijn verloofde Louisa Bosch werd ingezet om deze papieren bij Harie van Ogtrop te bezorgen. Albert heeft maar liefst 34 onderduikers kunnen plaatsen in en rond Schin op Geul. Hij heeft op zestien adressen gevraagd en gebedeld om mensen te plaatsen. Dit lukte natuurlijk niet altijd en moeilijk was het indien men op het laatste moment onderduikers toch afwees. Anderzijds geeft dit aan dat in ons dorp veel mensen wisten dat Albert onderduikers verzorgde, maar dat er nooit verraad is gepleegd.“
Het districts-hoofd had in de eerste plaats contact met de parochie-geestelijkheid, en die kreeg ook de tips voor het evt. onderduiken van jongens uit Valkenburg van de parochie-geestelijkheid.
Hij (het duikhoofd) gaf mij dan naar boven de adressen van de jongens die wensten te duiken. Meestal kende ik die lui wel en wist hun redenen, dat waren meestal behoorlijke nationale redenen. Die adressen gaf ik door aan Jan Cornips en deze maakte daar een duikplaats voor klaar.
Dan maakte ik Turkse pasjes klaar [met ???? ???] het kapelletje van Klimmen, dan zorgden zij daar wel voor de rest. Daar zorgde meestal [Bessems] voor, die bracht meestal de jongens weg. Dan waren wij ze kwijt.
Maar tegen één die wij eruit stuurden, kwamen er 10 bij ons terug, omdat het hier een landelijke gemeente was.
Wat zijn bovengenoemde Turkse pasjes?
Het antwoord vinden we op het https://www.stiwotforum.nl/:
Vin1: Hoi Allemaal,
Ik ben nu het boek van Hans Poley, „Terug naar de Schuilplaats“ aan het lezen. Daar wordt een ontmoeting tussen koeriers van het verzet uit veschillende districten beschreven, om berichten aan elkaar door te geven. Hier wordt gesproken over het controleren van elkaars "Turks Pasje" Als dat goed was deden ze zaken met elkaar (Berichten uitwisselen of bonnenkaarten etc) waarna ze weer snel verdwenen.
Weet iemand wat met een "Turks Pasje" bedoeld wordt?
(voor wie het boek heeft, het staat op blz 121)
Alvast bedankt
Jeroen: Stel wij spreken af en kennen elkaar helemaal niet, dan zou je een bankbiljet door midden kunnen scheuren en er voor zorgen dat jij het andere deel hebt. Als we dan elkaar ontmoeten moeten die twee aan elkaar passen.
…, alleen wat hier zo 'turks' aan is snap ik ook niet helemaal hoor
Wilco_Vermeer: Ik ben er niet geheel zeker van, maar volgens mij stamt de term uit de eerste wereldoorlog of nog van daarvoor en had het iets te maken met een identificatiemethode bij de Ottomaanse geheime dienst, maar ik kan het helemaal mis hebben hoor. Ik duikel dit echt diep uit mijn geheugen op en kan er ook nergens een bevestiging van vinden.
Dank zij het contact tussen Berix en Schunck konden weldra de eerste onderduikers van Heerlen naar Valkenburg komen:
Het contact met de districts-leiders was Berix. Wij waren al gauw dikke vrienden, er ging geen dag voorbij of ik was bij hem, en als ik niet bij hem was dan was hij hier. Zodoende was het contact heel normaal: ik bracht dan ook de bonkaarten mee eens per periode die wij over hadden. Klimmen werd rechtstreeks door ons voorzien, dat was dan Bep van Kooten (De toekomstige commandant van alle KP groepen in Limburg) . En de rest van de bonkaarten kreeg Berix ter verspreiding onder het district in plaatsen die geen distributie-kantoor hadden [???].
Toen Berix ging onderduiken, kwam hij bij mij in huis, dus werd het contact nog enger. Toen zat de districtsleider dus bij mij in huis. Hij heette toen mijnheer De Groot en droeg een trouwring en reed op een herenfiets. Als kapelaan was hij niet gewend om een herenfiets te rijden, en hij sloeg steeds met zijn benen tegen de stang aan!
Mijn personeel dacht, dat hij en vroegere studiemakker van mij was die voor zijn gezondheid hier moest verblijven voor een paar maanden, en die niet centen genoeg had om in een hotel te gaan zitten. Hij ging door voor getrouwd en als hij bij mij binnenkwam dan was het: „Giel, hoe gaat het met de vrouw, en hoe is het met de kinderen?“, wat voor een kapelaan natuurlijk een beetje gek was!
Aan de telefoon vroeg ik ook altijd eerst: „Giel, hoe gaat het met de vrouw?“ en dan deed hij prompt een verhaal dat de vrouw net klaar was met de was, omdat zij er niet toe kon besluiten het goed naar de wasserij te sturen.
Het was een opgewekt persoon, altijd vol goede zin.
Hij is bij ons weggegaan uit angst voor mijn zoon. Die was toen 5 jaar oud, en dat manneke zei op een gegeven moment tegen hem, nadat hij zich dat heerschap goed bekeken had: „Jij bent een pater!“ Dat ventje had een brevier van hem gevonden, en hij had gezien dat Berix altijd heel eerbiedig, in tegenstelling tot papa, voor en na tafel bad, terwijl papa het meer afdeed. Verder maakte hij altijd een kruisje over het eten, en dat had mijn jongen ook van andere geestelijken gezien (die ook i.v.m. illegaal werk veel bij mij [???]). Dat had hij onthouden.
Berix zei daarop tegen mijn vrouw: „Hoor eens, een kinderoog en een kinderoor zijn scherp, het is beter dat ik maar wegga, anders krijgen jullie maar narigheid.“ Ik heb dat erg jammer gevonden. Hij is echter vlak bij gebleven en zodoende hadden wij ook weer dagelijks contact.
Meer informatie over dit monument op Meers, monument voor kapelaan J.W. Berix van Het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
Nog meer informatie over Giel Berix op onze site.
Giel Berix heeft de oorlog niet overleefd. Hij nam, gekleed als niet-geestelijke en met een vervalst persoonsbewijs, toch op 21.06.1944 aan een vergadering van de provinciale top van de L.O. in Weert deel. Deze vergadering werd door ene Vos verraden. Berix en 8 lotgenoten werden gearresteerd en naar het concentratiekamp Bergen-Belsen gebracht, wat ze niet hebben overleefd. Berix is aan typhus gestorven.
Meer over Jan Willem „Giel“ Berix op deze site.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Willem_Berix
Hier mag ik niet vergeten den secretaris van onzen districts-leider te noemen, dat was Jan Cornips, die in feite de zaken van de districtsleiding deed, die de vergaderingen bezocht enz., die de onderduikers verdeelde.
Cornips, student aan de Economische Hogeschool in Tilburg, had geweigerd de loyaliteitsverklaring te ondertekenen en was in mei 1943 naar Duitsland vertrokken om zijn ouders niet in gevaar te brengen. In september keerde hij naar Heerlen terug. Zijn vader introduceerde hem bij Berix.
Het contact met Jan had ik steeds bij zijn vader [???].
1943 was het organisatorisch raamwerk klaar. In verband met de risico’s zag men al spoedig af van het beleggen van districtsvergaderingen in het ziekenhuis van Heerlen. Als een rayonleider dat nodig achtte, werden kleinere bijeenkomsten belegd ten huize van Berix, in het patronaatsgebouw of naderhand in de spreekkamer van het klooster van de Kleine Zusters van de H. Joseph en de woning van de familie Seelen. Cornips fungeerde als verbindingsman tussen het district en de rayons. Hij bracht wekelijks verslag uit aan de districtsraad, waarvan hij zelf, Berix, kapelaan J.J. Keulen, Quint en De Koning deel uitmaakten. Doorgaans vond de districtsraadsvergadering daags na de gewestelijke vergadering plaats. Afwisselend bezochten Cornips en Berix die vergadering.
Wij hadden van de LO uit geregeld districts-vergaderingen, die waren altijd in aansluiting op de gewestelijke vergaderingen. Als vertegenwoordiger van het district gingen daarheen óf Berix óf Jan, en later toen hij in de gaten begon te lopen was het [?]. Die gingen naar de gewestelijke vergaderingen en dan kwamen zij terug met gegevens voor de rayon-leiders, en die werden in aansluiting daaraan dan besproken.
Ad: Was daar een vaste dag voor?
Schunck: Nee. Het was ongeveer om de 14 dagen, maar geen vaste dag.
Coenjaerts: Die vergaderingen werden per koerier aangekondigd.
Cammaert schrijft: „G.H.H. Coenjaarts, die op het kantoor van de Staatsmijnen werkte, ontvreemdde ruim duizend bedrijfspassen voor onderduikers. Hij drukte illegale blaadjes en zelfs boeken op de Staatsmijnen. In de zomer van 1944 dreigde dat aan het licht te komen. De voltallige rayonleiding dook onder. Gedurende de laatste maanden van de bezetting fungeerde Coenjaarts als hoofdmedewerker van Goossens inlichtingendienst in het rayon.“ Gaat het hier om dezelfde persoon?
Schunck: Naderhand werden die vergaderingen wat te gevaarlijk geacht. Toen kwam Coenjaerts [???] vertegenwoordigen, en wij zijn bij elkaar geweest bij Jaspers waar Bep zat, en hebben wij feitelijk die rayon-vergaderingen gestaakt. Wij hebben gezegd: „Dat doen wij niet meer, dat wordt te gevaarlijk“. Ströbel (Chef van de SD=Sicherheitsdienst van de SS in Maastricht) zat ons toen erg achter de vodden.
Schunck:
Wij zijn toen vrouwelijke koeriers in gaan voeren. Dat was vrij () tegen het einde. Dat hebben wij in heel klein verband medegedeeld aan de duikhoofden. Dat was te Weert, alles ging toen via koeriersters.
W. Cremers en de gezusters Peusens traden op als koerier.
Dat was, omdat de Duitsers aan de wegversperringen blijkbaar vrouwen als onpolitieke wezens beschouwden en ze niet controleerden, wanneer ze op hun fiets langs reden. En misschien dachten de mannen van het verzet er veelal ook zo over.
Wielke Cremers was een schoonzus van Pierre Schunck. Hij schreef over haar:
Toen heb ik Mej. Cremers aangesteld als koerierster. Die is altijd naar de gekste adressen gegaan, en van haar kreeg ik briefjes door. Maar dat vond ik geen bevredigende oplossing, want die briefjes waren nog gevaarlijker dan het contact (zelf)!
Sedert de arrestatie van Berix was ons district van de LO ook een beetje het stuur kwijt, en heeft de ene districts-leider den anderen opgevolgd, zodat ik feitelijk in mijn rayon zelfstandig gewerkt heb, en alleen geen gegevens meer doorkreeg noch onderduikers.
Ik heb een tijdlang van Maastricht uit van M[emmisman] wat onderduikers geplaatst, die niet in de LO georganiseerd was, maar die tenslotte niet meer wist waar de mensen naar toe te brengen. [Er kwamen ook bij van in de plaatsen]. En jongens van de Arbeitsdienst die voor de O.T. (Organisation Todt) moesten werken maar die hem drosten, en vanzelf in de naaste omgeving bij boeren terecht kwamen, en die boeren wisten wel wie er duikhoofd was.
Dus de open plaatsen bij ons kwamen vanzelf vol.
De mensen die tussen Juli ’44 en eind Aug. ’44 districts-leider geweest zijn, kende ik feitelijk niet meer, omdat het contact via de koeriersters ging, en dat was wel goed ook. Maar dat er briefjes doorgingen, vond ik verkeerd, er werd teveel geschreven.
[?] wij keerden maandelijks ƒ1600,-- uit aan ondersteuningen. Dat was niet veel, omdat wij een landbouw gemeente hadden en de onderduikers die bij ons geplaatst werden konden allemaal tewerkgesteld worden bij de boeren of in hotels. Dus die verdienden vanzelf hun eigen kost. Ik stond erop, als een jongen voor een boer werkte en hij deed zijn werk goed, dan moest hij daar ook een behoorlijke zakcent voor krijgen, en als het een getrouwde man was, namen wij maatregelen via het district, en daar voor waren die ƒ1600,--.
Wij kregen in het rayon wel eens giften, maar vooral tegen het eind kwamen er veel zwarte heren (=zwarthandelaren) die strikt het stempel „illegaliteit“ wensten, en [dat] geld heb ik dan ook geweigerd. Er was zelfs een veekoopman die eens een hele ton wou geven. Het duikhoofd kwam opgetogen bij mij: „Ik heb een ton!“
Maar ik zei: „Toch nemen wij hem niet“.
Als ik niet wist van wie het kwam zei ik altijd: „Nee, wij maken ons niet vuil aan die rotzooi“.
Wij hebben nooit schulden gehad.
De gelden van het district waren feitelijk [MOF]-gelden. Dat waren families waarvan de man ondergedoken was en die wij op die manier moesten steunen, daarvoor beschikten wij over [MOF]-geld.
Begin 1944 telde het district dus negen rayons: Hoensbroek (geleid door kapelaan W.H. Hermans), Brunssum (pater W.E.H. van der Geest), Geleen-Beek (H. Smeets), Kerkrade (Th.J.M. Goossen), Ubach over Worms (pater Ch. Fréhen), Klimmen (B.J.C. van Kooten), Heerlen (tot januari 1944 J.H.A.E. Cornips en kapelaan J.J. Keulen, daarna alleen Keulen en vanaf maart respectievelijk J. (Joep?) Seelen en A.J. Derks), Valkenburg (P.J.A. Schunck) en Sittard (M.P.J.M. Corbeij). Na een vergadering ten huize van B. van Kooten werd Klimmen als laatste rayon aan het district toegevoegd. Erg soepel verliep de samensmelting overigens niet. Het rayon Geleen-Beek sloot zich pas definitief aan toen onomstotelijk vaststond dat men er veel profijt van zou hebben. Sittard bleef hardnekkig een onafhankelijke koers varen tot ergernis van de districten Roermond en Heerlen. … Met het district Gulpen boterde het evenmin. Wellicht werden de strubbelingen gedeeltelijk veroorzaakt door het feit dat Berix c.s. veel medewerkers hadden geworven in kringen van personen die al enige tijd deelnamen aan het verzet en deel uitmaakten van bestaande illegale “organisaties” die hun zelfstandigheid ongaarne prijsgaven.
Hoewel de L.O. en de K.P. gescheiden van elkaar opereerden - er bestond overigens wel contact tussen de twee organisaties: H. Putters trad als verbindingsman op - fungeerde de K.P. als sterke arm van de L.O.
Pas in januari 1944 werd het rayon Valkenburg, na moeilijkheden met Maastricht, aan het district Heerlen toegevoegd.
Ad: Wat omvatte het Rayon Valkenburg?
Schunck: De gemeente Valkenburg-Houthem; het dorp Walem, dat hoorde bei de gemeente Klimmen; [Geulhem] Gem. Berg und Terblijt; een uitgestrekte [???] Margraten, en het gehucht [Schoonbron] van de gemeente Wylré.
Wij hebben ook wel moeilijkheden gehad, vooral met een convooi uit het Gooi. Wij hebben korte tijd het convooistelsel gehad, dat zij opeens met een 20, 25 onderduikers, Valkenburg binnenvielen, wat ik een stomme beweging vond. Dan stond je met duikhoofden aan het station om die mannen op te vangen en te verdelen.
Er is eens spionage geweest achter zo een convooi, en toen heb ik een opzichter van de [??????] O.T. (Organisation Todt) laten verklaren, dat het allemaal OT-arbeiders waren die meekwamen. Dat heb ik dien man indirect, via relaties en kennissen, laten zeggen. En die man was gelukkig niet zo on-nationaal, dat hij dit niet wilde verklaren. Dat waren mannen uit de Betuwe. Ik geloof dat daar iets aan de hand was dat daar ineens alle onderduikers weg moesten. Daar heb ik ook een stel van gehad en die hebben wij voor OT-arbeiders moeten laten doorgaan.
Wij hebben toen ook vanuit Heerlen regelmatig aanvoer van onderduikers gekregen. Bij ons zijn 143 namen bekend, die wij doorgekregen hebben. Onbekend zijn het er meer, van jongens die daar al rondzwierven en die wij toen officieel bij boeren te werk gesteld hebben en in bedrijven in Valkenburg, in hotels vooral. Ik had een [???]-officier als kok in Hotel Continental ondergebracht. Hij zei: „Bij ons op de boot kunnen wij alles. Ik kan ook koken.“ „Vooruit,“ zei ik toen, „dan maar kok in een hotel, dan hoef je tenminste niet buiten te komen.“ Maar er kwam iets verschrikkelijks van terecht. Ik geloof dat de mensen daar zowat vergiftigd werden!
Op het plaatselijk distributiekantoor maakten W.A.P. Freysen en V. Willems maandelijks tussen de vijfhonderd en achthonderd bonkaarten vrij. Er ontstond zelfs een overschot, dat aan andere rayons ten goede kwam. Veel onderduikers ontvingen van een medewerker van de C.C.D. (Crisis Controle Dienst) en het plaatselijk hoofd van het voedselbureau, L. Brands, een landbouwvrijstelling, zodat ze in hun eigen levensonderhoud konden voorzien en de rayonleiding slechts mondjesmaat met geldelijke middelen hoefde bij te springen. Maandelijks werd gemiddeld ƒ 1.600,- aan steungelden uitgekeerd, ontvangen van de districtsleiding in Heerlen. Het rayon telde ongeveer honderdvijftig onderduikers. Bij hun aankomst op het station in Valkenburg vond controle plaats aan de hand van een wachtwoord en een Turks pasje. In 1944 arriveerden als gevolg van problemen in het district Maas en Waal op één dag maar liefst honderd onderduikers op het station. Schunck c.s. wisten de meesten met steun van L. Brands bij boeren te plaatsen zonder dat het echt opviel in de door toeristen druk bezochte gemeente.
Cammaert spreekt hier van een aantal van ongeveer honderdvijftig onderduikers. Daarmee worden alleen degenen bedoeld, die op hulp in de vorm van rantsoenkaarten e.d. waren aangewezen.
De mensen, die op het station waren aangekomen, kregen de opdracht, naar de kerk te gaan, zogenaamd om te biechten. Hun werd gezegd, voor welke biechtstoel ze in de kerk plaats moesten nemen. Daar zouden ze aanwijzingen krijgen, hoe het nu verder zou gaan. Deze mensen waren afkomstig uit een katholieke streek, zij wisten dus, dat ze in de kerkbanken moesten wachten, tot ze aan de beurt waren. In de biechtstoel zat niet een geestelijke, maar koster Harie van Ogtrop. Hij vroeg degene die aan de beurt was, wie hij was en zei hem, naar welk onderduikadres hij moest gaan. De kerk was de enige plek, waar een dergelijke actie volkomen onopvallend plaats kon vinden, omdat alleen daar veel mensen tegelijk aanwezig mochten zijn. Harie van Ogtrop is later nagenoeg zijn hele vermogen kwijtgeraakt. De oud-verzetsman Jan van Betuw beschrijft hieronder de voor ons naoorlogse Nederland beschamende omstandigheden. Omdat de koster door een ongeval ook nog zwaar gehandicapt werd, viel hij toen terug op een schamel kosterspensioentje. Hij was als voetganger op het trottoir door een auto aangereden en kwam in een rolstoel terecht.
„Paul“ heeft nog wel pogingen gedaan, deze beslissing van het beheers-instituut ongedaan te maken, evenals die in de eveneens hieronder door Jan van Betuw beschreven zaak Soesman, maar dat mislukte. Jan van Betuw: „Men moet deze zaken ook bezien in de mentaliteit van die dagen: de gehoorzame en gezags-getrouwe burger. Wetwinkels en rechtsbijstand waren onbekend, dan wel nog lang niet zo een gemeengoed als heden ten dage.“
Op 11 september 1955 werd een gedenksteen geplaatst op de Joodse begraafplaats aan de Cauberg ter herinnering aan de gedeporteerde en omgekomen Joodse inwoners van Valkenburg. Jan Diederen schrijft in het boek „42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord“: Niet alle vermeldingen zijn correct. Zo is Erna Benedik niet uit Valkenburg gedeporteerd maar samen met haar man Theo Sachman uit Amsterdam. De weduwe Henriëtte Hertog-Berlin heeft de oorlog overleefd en is een natuurlijke dood gestorven. De naam Jacq. Hannef is niet alleen foutief gespeld — het moet Jacob Hanft zijn — maar hij woonde ook niet in Valkenburg maar in Dolberg bij Klimmen. Verwarrend is verder dat alle getrouwde vrouwen zijn vermeld met de achternaam van hun man en niet ook met hun meisjesnaam. Op de gedenksteen zijn de uit Valkenburg gedeporteerde slachtoffers Eva Cok de Wilde en Alice Gebhart-Rosenwald niet vermeld.
In boven vermeld boek (ISBN 978-90-805499-3-7) zijn de juiste en uitvoerigere gegevens te vinden in de tabellen ‘Valkenburg’ en ‘Benedik’. Het is voor € 10,- te koop bij auteur Jan Diederen, jahdiederen@hotmail.com of Henk Vossen, Prinses Christinalaan 33, Valkenburg, tel. 043-4511312.
Dit boek is de bron voor onze lijst van de door de oorlog omgekomen en overlevende joodse inwoners van Valkenburg.
De in Valkenburg woonachtige L.O.-medewerker P.J.A. Schunck constateerde dat de plaatselijke, overigens kleine joodse gemeenschap de dreigende gevaren niet onder ogen wenste te zien en de aangeboden hulp van de hand wees. Hun houding stond model voor die van zoveel joden en anderen. Men kon niet bevatten, zelfs niet geloven hoe erg het kwaad kon zijn. Zo was een bejaard joods echtpaar er vast van overtuigd dat ze hun woning moesten ontruimen ten behoeve van een groot gezin. In ruil voor hun vertrek was de twee bejaarden namelijk onderdak in een rusthuis toegezegd. Andere joodse inwoners van Valkenburg hechtten geen geloof aan de alarmerende berichten die binnensijpelden en meenden oprecht dat er hooguit sprake was van (dwang)arbeid in Poolse werkkampen. Met deze voorstelling van zaken draaiden ze zich een rad voor ogen om vrede te vinden met hun situatie. Ongeveer de helft van de joodse Valkenburgers heeft de oorlog niet overleefd.
In een ander opzicht stond Valkenburg eveneens model voor een veel voorkomend verschijnsel. De „kleine“, onbemiddelde joden werden vrijwel allemaal gedeporteerd, terwijl de rijkere in veel gevallen tijdig wisten onder te duiken, soms met hulp van particulieren soms met hulp van de L.O. of een andere verzetsgroep. Dank zij de L.O. vonden nadien tientallen joden van elders onderdak in het rayon Valkenburg.
De nu volgende tekst kreeg ik per mail van de oud-verzetsman Jan van Betuw(DB) na een gesprek met hem op de begrafenis van mijn moeder, Gerda Schunck-Cremers.
Jan (Jules) van Betuw was koerier van het verzet in Heerlen. In deze hoedanigheid ontsnapte hij op een dag begin 1944 ter nauwernood aan zijn arrestatie op de Valkenburgerweg in Heerlen.
Zijn bus werd gestopt, terwijl hij illegale bonkaarten vervoerde.
Geachte Heer Schunck
Bijgaand het artikel over hetgeen uw moeder mij vertelde over de Joden in Valkenburg en de koster, alsmede het standpunt van de Nederlandse regering
vr. gr.
Jan van Betuw
07-11-2014, plaatsing van struikelstenen in Valkenburg, in dit geval voor het huis in de Berkelstraat waarin onder anderen het echtpaar Servaas Soesman & Emma Horn woonde.
Stichting Struikelstenen Valkenburg: Omgekomen Joden
De struikelstenen bij Wikipedia
Let op: Jules spelt de naam van dit bejaarde echtpaar anders dan de stichting Struikelstenen: Soesmann-Horn vs Soesman-Horn. De spelling Soesman zal wel de juiste zijn, maar ik laat het maar zo staan.
Sinds WOl woonde in Valkenburg het echtpaar Soesmann-Horn. Als schoolmeisje kende mevrouw Schunck-Cremers dit Joodse echtpaar dat naast haar woonde, hij van Nederlandse, zij van Duitse komaf.
In Valkenburg waren het alom gerespecteerde mensen. Op latere leeftijd vervulde de heer Soesmann een vooraanstaande positie in de Joodse gemeenschap, hij fungeerde als plaatsvervangend rabbi. Op de sabbath maakte mevrouw Schunck-Cremers o.a. bij de buren de kachel aan.
In WO II woonden de echtparen Schunck en Soesmann nog in Valkenburg. De heer Schunck („Paul“) had een leidende rol in het verzet en hij wist dat het plan bestond, op korte termijn Valkenburg „Judenfrei“ te maken. Voortvarend regelde hij alvast voor zijn kennissen een onderduikplaats in het Heerlense ziekenhuis (de heer Soesmann, al ouder, was ziekelijk). Omdat mevrouw Schunck het Joodse echtpaar al zo lang kende en er op meer vertrouwelijke voet mee stond, polste zij de beide mensen of ze op de hoogte waren van de consequenties van dat „Judenfrei“ maken. Dat waren ze, voor die tijd, wel degelijk, al hadden ze, zoals iedereen, geen notie van vernietigingskampen en een Auschwitz.
Tijdens dat gesprek zei mevrouw Soesmann dat ze al veel van haar kostbaarheden bij vertrouwde kennissen had onder gebracht. Nu was ze bezig de rest in kluwetjes wol te rollen. Die kon ze dan ongemerkt meenemen en zodoende iets hebben als dat nodig mocht zijn. Op de vraag of ze ook bewijsjes van het in bewaring geven had, toonde ze een stel briefjes. Maar aan het eigen huis of een testament was nog niet gedacht. Paul regelde ook dat. Een al geruime tijd naar Amerika geëmigreerde broer van mevrouw Soesmann werd universeel erfgenaam. De documenten kreeg mevrouw Schunck in bewaring.
Aan onderduiken dacht het Joodse echtpaar echter niet „Neen, als God ons volk in de verbanning leidt, moeten wij als ouderen voorgaan. En wij willen niemand in gevaar brengen voor de korte tijd die we nog hebben te leven“.
Niet lang daarna werden ze door de Duitsers opgehaald en naar Maastricht gebracht. Alles wat ze bij zich hadden werd afgenomen! Van Maastricht ging het naar Aken, waar de heer Soesmann als oud en ziek (en dus niets „waard“) werd afgezonderd en „beseitigt“ (!). Mevrouw Soesmann ging alleen op transport. Een medegevangene, die overleefde, was op de hoogte van de tragedie en lichtte na de oorlog Paul in.
Na de oorlog spoorde „Paul“ (Pierre Schunck) de broer Horn in New York op en lichtte deze in over het testament. Deze broer, ook al ouder en van beroep kelner, verkeerde in behoeftige omstandigheden en was, ondanks het verdriet over het lot van zijn zus en zwager, de koning te rijk.
Paul regelde een zakenreis naar relaties op Bonaire en knoopte daar twee dagen aan vast voor de reis naar de nederlandse consul in New York. Hij maakte een afspraak met de broer en zou met deze en het testament de zaak rond maken bij de consul. De consul ontving hen, luisterde naar het verhaal, bekeek het testament en leek geneigd te reageren zoals Paul verwachtte.
„Maar dan zal Horn zich wel moeten legitimeren als de aangewezen erfgenaam.“ Horn legde de consul zijn oude Duitse paspoort, met de grote „J“ erin, voor. De consul reageerde als door een wesp gestoken. „Dat is vijandelijk vermogen, dat moet worden geconfisqueerd! Want Horn is immers Duitser!“
Goede woorden en omstandig uitleggen hoe de vork aan de steel stak, hielpen geen zier. Horn kreeg niets en de consul legde beslag op het testament.
Toen Paul, diep ontgoocheld, weer in Valkenburg terug keerde, lag er al een brief van een advocaat op hem te wachten, waarin hij werd gesommeerd, alle bezittingen (roerende en onroerende) van wijlen het echtpaar Soesmann-Horn bij het beheersinstituut te melden, hetgeen Paul deed. Toen het beheersinstituut bij de diverse personen de kostbaarheden van Soesmann opvorderde hebben de desbetreffenden ontkend de spullen in bewaring te hebben gekregen. Het huis van de (nederlandse) Soesmann werd openbaar verkocht. De enige bieder was een ex-NSB-er, die er bleef wonen.
Zo eigende de Nederlandse staat zich de eigendommen van vermoorde Joden toe.
Een ander voorval, evenzo schrijnend, betrof de verzetsman van Ogtrop (de koster van Valkenburg). Hij raakte nagenoeg zijn hele vermogen kwijt. Hij was, ruim voor de oorlog, in gemeenschap van goederen getrouwd met de dochter van een Duitse busondernemer die in Koningsbosch (gem. Echt) woonde en er zijn bedrijf had (o a mijnwerkersvervoer). Deze mensen waren allesbehalve Hitler-aanhangers. Haar / zijn aandeel in de onderneming werd zonder meer geconfisqueerd. Omdat de koster door een ongeval ook nog zwaar gehandicapt werd, viel hij toen terug op een schamel kosterspensioentje.
Paul heeft nog wel pogingen gedaan, de beslissingen van het beheers-instituut ongedaan te maken, maar dat mislukte. Men moet deze zaken ook bezien in de mentaliteit van die dagen: de gehoorzame en gezags-getrouwe burger. Wetwinkels en rechtsbijstand waren onbekend, dan wel nog lang niet zo een gemeengoed als heden ten dage.
12/8/1999 Jan van Betuw.
Eenmaal meende ik er een verrader bij te hebben. Dat was een man, die wou maar steeds naar een andere duikplaats toe. Daar heb ik mij heel erg over beraden, hoe dien man kwijt te raken. Hij maakte overal moeilijkheden en zei maar elke keer, dat hij een andere duikplaats wilde hebben. Ik heb hem afgevoerd naar Bep van Kooten, tegen wien ik zei: „Je kunt een fraai exemplaar van mij krijgen.“ Hij zei: „Laat maar komen, ik heb genoeg gedroste [*****!]“ En hij heeft dat geval ook opgelost.
Pierre Schunck formuleert het hier kort en bijna luchthartig. In huiselijke kring heeft hij hier heel anders over gesproken. Ze zaten met deze man erg in hun maag. Juist de L.O.-ers waren voor het grootste deel overtuigde en principiële christenen, die het 5e gebod serieus opvatten. Maar aan de andere kant was hier sprake van oorlog, deze man was hoogstwaarschijnlijk een vijand. Dus gold hier oorlogsrecht en het principe van noodweer. En de KP, als „gewapende arm“, moest het oplossen. Dit was natuurlijk iets anders dan de bijltjesdag-acties, die na de bevrijding plaatsvonden en waarvan de L.O. zich heeft gedistantieerd.
Victor Grotaers schrijft in een van zijn mails:
„Ik herinner me die kapel ook nog heel goed … ik weet ook wel dat ik pas 3½ jaar oud was toen de oorlog voorbij was, maar die beelden zijn mij altijd bij gebleven.
Tegenover de kapel aan de rechterkant waren ook 2 graven van wat ik geloof van 2 mensen die in die grotten waren geëxecuteerd.“
Een van de twee terechtgestelden was vermoedelijk de hierboven genoemde persoon. Verraad was een groot probleem voor het verzet. Het ergste geval was in dit verband de arrestatie van zowat de hele top van de Limburgse L.O. in Weert, waaronder de districtsleider Berix van Heerlen, zie hierboven. Daarbij werd zijn adjudant Cornips ook even verdacht, het verraad te hebben gepleegd. De K.P. heeft hem in de duikherberg „stevig aan de tand gevoeld“ (Cammaert), maar de verrader bleek de papierenvervalser Jesse te zijn geweest, die overwerkt was en in die toestand psychisch was gemarteld. Men dreigde, de botten van een Joods kind in aanwezigheid van de natuurlijk jammerende moeder en van Jesse één voor één te breken, tot hij zou zeggen wat hij wist. Hij is na de oorlog van rechtsvervolging ontslagen. Het verwijt was, dat hij niemand heeft gewaarschuwd. Niet het „verraad“ zelf.
Verder was er ook infiltratie door Duitsers, die wilden onderduiken. Waren die nou eerlijk of niet?
Dit citaat van Cammaert uit Hoofdstuk 7 – De knokploegen en de geschiedenis van de stoottroepen tot de zomer van 1945 geeft goed aan, hoe de met elkaar verstrengelde L.O. en K.P. daarmee omgingen:
De lokale geestelijkheid en secretaris Moonen ontvingen voortdurend bezoek van illegale werkers en werden over vrijwel alle, in moreel opzicht zwaarwegende aangelegenheden, zoals liquidaties, geconsulteerd. Zij beklemtoonden keer op keer dat men de nagestreefde doelen, indien ook maar enigszins mogelijk, op geweldloze en humanitaire wijze moest zien te bereiken. Zelfs de kleinste risico’s dienden vermeden te worden.
Dat alles was een vraag van leven en dood en van een heel ander kaliber dan de wraakactie door zogenaamde verzetsmensen tegen Savelberg op het Grendelplein NA de bevrijding van Valkenburg tot aan de Geul, zie hieronder.
De onderduikers moesten worden verzorgd met levensmiddelen, kleding enzovoorts. Er waren twee manieren om dat te doen: knoeien met distributiebescheiden of het verdelen van dingen, die buiten de officiële circuits om waren verkregen. De molenaar en gemeente-ambtenaar Vic Willems (DB) deed allebei zoals blijkt uit de onderstaande verklaring van rayonleider Pierre Schunck, tijdens het verzet beter bekend als Paul Simons. Na de bevrijding van Valkenburg schreef hij:
Verklaring
De Heer Victor Willems, molenaar te Oud-Valkenburg, heeft in den Duitschen bezettingstijd zijn molen steeds beschikbaar gesteld voor het bergen van voedingsmiddelen voor ondergedokenen.
Valkenburg, 14 November 1944
[Handtekening Schunck], Paul
Rayonleider L.O. R8-Z18
R8 = district Heerlen, Z18 = rayon Valkenburg
Bron: Archief van Ger Willems
Maar Vic Willems was niet alleen molenaar op de watermolen bij kasteel Schaloen (1930 t/m 1954), hij werkte ook op het distributiekantoor. Hij en Willem Freysen (DB), die contact met de L.O. had, begonnen op grote schaal documenten te vervalsen en te stelen. De oude directeur deed alsof hij niets merkte. „Paul“ schreef in de voor die tijd typische stijl:
Als ambtenaar op het distributiekantoor heeft dhr. Victor Willems steeds zijn medewerking verleend tot het langs frauduleus-administratieven weg verkrijgen van distributiebescheiden voor ondergedokenen, dit onder leiding van het L.O.-distributie-contact W.Freysen.
[Handtekening Schunck], Paul
Rayonleider L.O. R8-Z18p
R8 = district Heerlen, Z18 = rayon Valkenburg
Bron: Archief van Ger Willems
De uitgebreide manipulaties op het distributiekantoor zouden gaan opvallen toen de directeur van het kantoor door nazi’s zou worden vervangen. Om ze te verdoezelen werd de overval op het distributiekantoor uitgevoerd.
Het onderstaande verhaal uit de aantekeningen van Pierre Schunck is door hem niet gedateerd. Maar we kunnen de tijd enigszins bepalen: de districtsvergaderingen vonden niet meer in het ziekenhuis plaats, maar ze vonden wel nog plaats. Dus moet het in het jaar 1943 geweest, zie ook „vergaderingen“. Het laat ook zien, dat het verzet natuurlijk ook zijn vrolijke kanten had.
L.O. contacten 1940-1944 Rayon 8 district Z 18 Landbouwers als medewerkers in de vlees-voorziening der ondergedokenen. ____________________________________ Op een districts-vergadering ten huize van Joep Seelen Valkenburgerweg te Heerlen, werden worsten uitgedeeld aan de aanwezige rayonleiders en medewerkers van het dis- trict. De district leiding kon zo royaal zijn omdat in de laatste tijd nogal wat koeien aan de een of andere ziekte krepeerden en voor de consumptie afgekeurd waren. Dit betekende niet, dat deze koeien in worsten verwerkt werden en aan ondergedokene ter beschikking kwamen. Voor dergelijke gevallen werd als volgt gehandeld. De boer die een zieke koe in zijn stal had, of waar een koe gekrepeerd was haalde daarbij zijn vee-arts. Als op last van de vee-arts het dier moest afgemaakt worden, werd door de vee-arts een verklaring afgegeven waarin het oormerk- nummer der overleden koe was vermeld. De boer kon met deze verklaring zich weer voorzien van een andere koe. Het kadaver diende hij op een verzamelplaats te brengen alwaar een wagen van de destructor dit kwam ophalen. Een vertrouwde boer in de omgeving (die ook meestal op zijn bedrijf onderduikers had) haalde dan clandestien dit kadaver weg van de verzamelplaats en legde dit in zijn stal. Het oormerk werd voorzichtig verwijderd en ver- wisseld met een merk van zijn eigen koeien, deze koe welke haar oormerk had moeten afstaan aan het kadaver werd dan voorbestemd om clandestien geslacht te worden. Vervolgens werd de vee-arts bij het kadaver gehaald en noteerde deze weer dezelfde koe echter met oormerknummer van deze boer als overleden. Zodoende bleef de administra- tie over de koeien kloppend en had men toch de beschikking over extra vlees. Het is voorgekomen dat eenzelfde kadaver verschillende keren gediend heeft als vleesverschaffer, zozeer zelfs dat dokter Quadvlieg van Valkenburg op een gegeven moment zei: " Noe mot geer mit dees prie oetscheie en uch ein ander zeuke want dees schtinkt mich te zier." Als de krant weer voor de zoveelste keer een waarschuwing plaatste om toch vooral niet vlees van clandestiene slachting te kopen, daar dit afkomstig was van een koe welke gestorven was aan een gevaarlijke ziekte en wier kadaver van de verzamelplaats voor de destructor gestolen was, hadden onze ondergedokenen weer eens de beschikking over een goed stuk vlees. ========================================== L.O. R 8 Z 18
Met uitzondering van de landbouw zou van elk bedrijf nauwkeurig bijgehouden moeten worden hoeveel mannelijke personen in de leeftijd van 18 tot 45 jaar er werkten. Een speciale inspectiedienst moest bepalen wie voor uitzending naar Duitsland in aanmerking kwam en wie niet. De gegevens werden vastgelegd op een Z (Zurückstellungsverfahren) -kaart. De ingewikkeldheid ervan bood nieuwe mogelijkheden tot sabotage. Diverse bedrijven en gewestelijke arbeidsbureaus werkten de maatregel op alle mogelijke manieren tegen. De L.O. kreeg de beschikking over een groot aantal blanco Z-kaarten, bracht valse in omloop en zond gefingeerde naar de G.A.B.’s. Door slordigheid, het verstrekken van valse gegevens en vertraging in de afwerking, waaraan ambtenaren van alle betrokken instellingen en instanties meewerkten, liep de procedure volledig in het honderd.
Ook in Valkenburg deden daar gemeenteambtenaren aan mee, op het gemeentehuis en het distributiekantoor.
Ad: Zijn er nog speciale acties geweest met Zet-kaarten of TD’s? (= Tweede Distributiestamkaart)
Schunck: Die z-kaarten zijn bij ons niet zo nodig geweest, maar wij hebben toch een agent gehad. Dat was een ventje van de belastingen, die veel bij de zakenlui kwam, en die daar dan zg. de boeken ging onderzoeken. Dan zei hij tegen zo een zakenman: „Heb je de z-kaarten van je personeel al ingestuurd?“ En als zij dat niet hadden gedaan zei hij: „Kom maar hier, dan maak ik het wel even in orde.“ Dan deed hij dat en bracht ze bij mij. Dan meenden die zakenlui, dat ze hun z-kaarten in orde hadden. Die vent van de belastingen voorzag me van stempels en ik bracht ze dan weer bij hem dat was heel eenvoudig.
Wat mijn eigen zaken betreft, heb ik mij van de Z-kaarten niets aangetrokken.
Dit bedrijf (Pierre Schunck heeft dit interview in de „Molen“ in Heerlen gegeven, waar hij directeur was.) is gesloten geweest door de Duitsers en in die tijd hebben wij voortdurend voor de onderduikers gewerkt, zg. als mijnkleding-reparatie bedrijf. Wij konden hier nogal vrij werken, omdat mijn assistent was ondergedoken (als niet van Arischen bloede zijnde).
Juni ’43 werd ons bedrijf gesloten, door de Duitsers in beslag genomen. Ik weet niet waar[om?]. Daar kwam het Centraal Magazijn van Distex in Arnhem achter, en één van de heren meende daaruit een pro-Nederlandse mentaliteit van ons te kunnen concluderen, die komt op een gegeven moment naar mij toe en begint mij te polsen, of wij nog wel konden doorwerken (wij waren nog aan het doorwerken) en of wij niet wat voor hem konden maken. Distex, het Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten door de Handel Ik zeg: „Wat dan?“
Hij zegt: „De Landwacht (paramilitaire hulpdienst van de Duitse bezetter, voornamelijk bestaande uit N.S.B.’ers, opgericht in november 1943) neemt nogal wat stof links en rechts in beslag, die wordt bij ons opgeslagen, en daar hadden wij graag confectie van gemaakt. Die wilden wij geven aan de arbeiders van een paar Nederlandse industrieën, die niet bij de Duitsers in de gratie zijn.“ Hij moest dus werkmans-kleding hebben.
Enfin, het ene woord geeft het andere, en omdat je het al zo een beetje aanvoelde, kwam hij eindelijk voor de dag ermee, dat hij wel wat voor onderduikers deed en dat ze waar hadden, die geconfectioneerd moest worden. Ik zeg: „Dat is goed, maar dan moet ik er ook van profiteren, dan moet ik er ook wat van voor andere onderduikers hebben. Ik zal wel zien contact te krijgen (1). Ik wil ook wat voor Limburg doen.“ „Goed,“ zegt hij, „we zullen u toewijzingen geven.“
Toen hebben wij 30.000 M stof verwerkt voor onderduikers, die weer terug gingen naar Distex en gedeeltelijk onder het district hier verdeeld werden. Dat waren K[?????stof broeken, hemden] en zo.
Deze woorden zijn belangrijk om het nu volgende hoofdstuk te begrijpen:
Coupons = om schaarse goederen eerlijk te verdelen, had de Nederlandse overheid al in 1939 distributiebonnen geïntroduceerd. Je kon in de winkel alleen met bonnen voedsel, textiel, etc. kopen. Het alternatief was de zwarte markt, maar dat konden alleen welgestelde onderduikers betalen.
Stamkaart: Persoonlijke kaart waarmee men bonnen of bonkaarten kon krijgen. De onderduikers hadden er natuurlijk geen. Daarom moesten ze voor hen „illegaal“ worden verschaft.
Distributiekantoor: Daar kon de bevolking deze documenten krijgen.
Door het toenemend aantal onderduikers kon aan hun behoeften alleen worden voldaan, als men ook over voldoende distributiekaarten en -bonnen beschikte. Daarvoor zorgden meestal gemeenteambtenaren, zo ook in Valkenburg. De weg daarheen was er een van vallen en opstaan:
Slechts voor PB’s (persoonsbewijzen) was het rayon goeddeels afhankelijk van hulp van buiten. Schunck deed een beroep op de onderduikers geen nieuwe PB’s aan te vragen als het niet hoogst noodzakelijk was. In juni 1944 dreigde door de invoering van een nieuw inlegvel een abrupt einde te komen aan de relatieve autarkie.
Jonge mannen, die voor een Arbeitseinsatz naar Duitsland moesten, dienden hun distributiebescheiden in te leveren. Zij ontvingen een verklaring, in ruil waarvoor ze in Duitsland hun voedselkaarten kregen. Wanneer zij onderdoken, zouden ze dus verhongeren, veronderstelden de Duitsers. Het was de L.O., die hun verzorgde en vaak voorzag van een nieuwe stamkaart.
Enkele ambtenaren van het distributiekantoor van Valkenburg (w.o. Willem Freysen) waren geruime tijd via allerlei slinkse wegen in staat geweest om iedere periode van vier weken klandestien tussen de 500 en 1000 volledige vellen distributiebonnen voor de onderduikers in te leveren. Maar men kon zien aankomen, dat dit niet lang meer onontdekt zou blijven. Eerst werd getracht nieuwe vervalste kaarten te laten drukken in een Amsterdamse drukkerij, maar daar werd een inval gepleegd en de vervalsing ging niet door.
L.0. Contacten 1940-1944 Rayon 8 District Z 18 Distributie-contacten: Willem Freysen Vic. Willems kantoor Annie Cremers Valkenburg In 1943 en voorjaar 1944 waren deze contactpersonen erin geslaagd om bij elke verschijnende distributie- periode, tussen 500 en 800 volledige vellen distributie- bonkaarten vrij te maken voor de L.O.Marge: v. Hinsbergen, de directeur, was op de hoogte
Voor het district waren deze kaarten een noodzaak, omdat onze onderduikers afhankelijk waren van dergelijke illegaal verkregen bescheiden, om zich te kunnen voeden. Immers aankoop van levensmiddelen op de zwarte markt was alleen bereikbaar voor de financieel zeer krachtigen. Het distributiekantoor was onder leiding komen te staan van Marge: Ramaekers en Bosch een N.S.B.er, Bosch J. Ons contact-team vreesde elk moment een controle en zij zouden er niet in kunnen slagen om de tekorten tijdig aan te zuiveren, hetgeen onherroepelijk tot zware bestraffing van hun zou leiden. Om hun uit deze nood-situatie te helpen, werd door de L.O. het volgende ondernomen: In Amsterdam leverde een drukker voor de illegaliteit moeilijk uit te voeren drukwerk. Deze was bereid om stamkaarten van onze distributie-kring na te maken en met deze stamkaarten konden onze contact- personen hun tekorten aanzuiveren.Voetnoot: Stamkaart van mijn vrouw en mevr. Jaspers uit Klimmen waren aan die drukker doorgezonden
Hangende onze opdracht aan deze drukkerij werd zij door de bezetter ontdekt bij illegaal werk en gesloten. Overleg met het district leidde ertoe dat er besloten werd om het distributie-kantoor te overvallen en de boel aldaar zozeer overhoop te halen dat er van enige controle op bonkaarten geen sprake meer kon zijn. De K.P. Heerlen werd bereid gevonden om dit karwei te klaren en wel Kees (alias Piet Driessen) Deze vroeg een plan: plattegrond van het gebouw‚ juiste ligging zowel van voren als van achteren, wijze van bewaking en plaats waar zich de voorraad bonkaarten bevond. Dit laatste was voor de gehe- le uitvoering van de overval het moeilijkste punt en wel: De bonnen bevonden zich in een brandvrije kluis met zware deur. Elke avond werd de kluissleutel met het volgende cere- monieel weggebracht: naar de kazerne der rijkspolitie op de Emmaberg en aldaar in de brandkast gelegd waar steeds een politieman aanwezig was. De N.S.B.directeur sloot voor dit transport de sleutel in een grote envelop waarover vijf lakzegels aangebracht werden en de handtekening van de directeur. Twee gewapende politiemannen kwamen elke avond van de directeur persoonlijk deze envelop in ontvangst nemen. Des anderen daags werd deze envelop met hetzelfde escorte weer terug gebracht naar het distributie-kantoor.
In Valkenburg had ik reeds in ’43 een distributiecontact, dat bracht dan aanvankelijk een [2]00 bonkaarten per periode op, en later 400. Dat was feitelijk te veel voor de distributiekring Valkenburg, maar door behoorlijk teamwork van de uitreikers konden wij dat toch zonder moeilijkheden tot stand brengen.
Maar toen vervielen de oude inlegvellen en kwamen er nummertjes op de nieuwe: Valkenburg was N° [272]. Toen maakte ik mij zorg, dat wij niet tijdig van de drukkerij de inlegvellen voor Valkenburg konden krijgen.
De directeur van het distributiekantoor, Th. van Hinsberg, had de voor de L.O. werkzame ambtenaren steeds hun gang laten gaan, maar toen hij begin 1944 moest onderduiken ging de leiding over op twee N.S.B.-ers. Freysen en Willems vreesden dat met de introductie van het nieuwe inlegvel de omvangrijke manipulaties aan het licht zouden komen. Ze bespraken hun problemen met de rayonleiding en ze stelden voor een knok- of overvalploeg een enorme chaos op het distributiekantoor te laten aanrichten. Alleen zo kon de fraude onopgemerkt blijven.
Ik besprak dat met ons LO-contact [naar] de KP: Bep van Kooten (sabotagespecialist van de KP, later commandant van de Stoottroepen in Limburg, zie het hoofdstuk Valkenburg is vrij hieronder), die mij toen in contact bracht met Jacques Crasborn (KP van district Heerlen, waartoe Valkenburg inmiddels behoorde. De KP was de „gewapende arm“ van het verzet.) Wij hebben in Valkenburg een bespreking gehouden en Jacques beloofde mij om zo spoedig mogelijk uit het distributiekantoor te Valkenburg de voor mij nodige bescheiden weg te halen.
J. Crasborn werkte een plan uit en verklaarde zich bereid de leiding op zich te nemen. Freysen zou op zijn beurt alle gewenste inlichtingen verstrekken, een plattegrond vervaardigen en voor de sleutels zorgen. Dat laatste was niet gemakkelijk.
Men begon met een gedurfd plan. Het was gebruikelijk, dat iedere avond de sleutels van de kluis en dergelijke van het distributiekantoor in een envelop, voorzien van vijf lakzegels en de handtekening van de direkteur aan de politie ter bewaking werden overgedragen. Suksessievelijk viste men dagelijks een paar lakzegels uit de prullenmand, de handtekening werd na veel proberen op een soortgelijke envelop nagemaakt en ongeveer dezelfde sleutels werden gekocht. Men maakte een namaakenvelop met inhoud gereed, de valse handtekening en de reeds gebruikte lakzegels werden erop aangebracht en nu was het wachten op het juiste moment, dat men deze envelop aan de politie kon overdragen. Dat moment kwam, en de kans werd benut.
Naderhand op een middag is hij (Crasborn) bij mij gekomen en zei: „Morgen gebeurt het, maar wij weten niet, hoe wij aan de sleutel van de safe moeten komen“. Toen heeft mijn distributiekantoor-contact nog diezelfde middag een enveloppe klaargemaakt met imitatie-sleutels, die ongeveer even groot waren als die van de safe, hij heeft dat gereed gehouden en ongemerkt de enveloppen verwisseld. Hij had dat heel goed en geraffineerd klaargemaakt: hij had uit de prullenmand de lakstempels verzameld, daar het papier onderuit afgeweekt en heeft toen de lakstempels netjes weer op de enveloppe ge[p]lakt. Verder had hij de handtekening nagemaakt van de directeur van het DK, [???], een halve N.S.B.-er, en eroverheen gezet, dus dat was [klasse].
Elke avond werden de belangrijkste sleutels in een verzegelde en door de directeur gesigneerde enveloppe in de kazerne van de rijkspolitie in een kluis opgeborgen. Freysen omzeilde dit obstakel door een volkomen identieke enveloppe met nagemaakte lakzegels en handtekening te overhandigen aan de bij het complot ingeschakelde nachtwaker, de politieman J.H. op de Ven.
De enveloppe is afgegeven zonder dat degene die hem afgaf, er vanaf wist, op het politiekantoor. En de echte is gebracht bij den Valkenburgsen KP-agent, [???], die er verder voor zorgde dat die enveloppe kwam bij de KP die daar op hun taak wachtte.
Voordien had de K.P. in een garage in Sittard een Duitse Wehrmachtsauto gestolen, samen met enkele vaten benzine. De auto was naar Valkenburg overgebracht, daar in een garage volledig hersteld (Garage Corbey) en daarna in een grot achter het klooster aan de Cauberg gebracht. Die nacht pleegde men, terwijl de valse envelop zich onder politiebewaking bevond, de overval met gebruikmaking van de echte sleutels.
Toen een nietsvermoedende medewerker op de avond van 22 juni de echte enveloppe op de politiekazerne bezorgde, nam Op de Ven die in ontvangst en gaf de valse enveloppe aan een collega, die ze in de kluis opborg. Vervolgens begaf Op de Ven zich naar het distributiekantoor, waar hij die nacht met een N.S.B.-er de wacht moest houden.
’s Avonds laat arriveerden twee auto’s met een vijf of zes man sterke K.P.-ploeg in Valkenburg. Een auto was “geleend” van de Staatsmijnen. De andere had de K.P.-Sittard beschikbaar gesteld. Omdat alles tot in de details was geregeld, verliep de overval vlekkeloos. De N.S.B.-er (Den Haring) kreeg een klap op zijn hoofd en werd bedwelmd. De K.P.-ers wisten niet dat daags tevoren een zending distributiebescheiden voor twee maanden was gearriveerd. De buit was gigantisch: ruim 210.000 bonkaarten, ruim 82.000 rantsoenbonnen, ruim 2500 rantsoenkaarten, 5000 T.D.-stamkaarten, ruim zestienhonderd toeslagkaarten, talloze inlegvellen en een schrijfmachine. Er waren maar liefst twaalf juten zakken nodig om alles in te stoppen. De zakken werden naar een boerderij in de buurt van Kunrade bij Voerendaal gebracht. Bij het sorteren in de woning van mevrouw M.-T. Jaspers in Klimmen bleek een gedeelte onbruikbaar en werd vernietigd. Een ander deel van de buit kwam uiteindelijk weer in Valkenburg terecht en werd verborgen in de oude parochiekerk. De Sipo tastte in het duister. Op de Ven was na de overval ondergedoken en had daarmee de verdenking op zich geladen. Freysen en zijn collega’s gingen vrijuit en konden hun praktijken ongestoord voortzetten. De argeloze bezorger van de sleutels werd stevig aan de tand gevoeld, omdat de enveloppe in de politiekluis valse sleutels bevatte. Hij wist nergens van en kwam na een dag weer vrij.
Jan Diederen schrijft in Mijn oorlog en bevrijding: „In het Valkenburgs gemeentearchief bevindt zich een lijst met een omschrijving van de rantsoenen en losse bonnen en de daarbij behorende aantallen. Hoe de gegevens daarvan met die hierboven vermelde met elkaar overeenstemmen is onduidelijk.
…
Naast de in het bovenstaande vermelde bonkaarten en bonnen worden ook nog rantsoenen en rantsoenbonnen buitgemaakt voor diverse soorten zeep, waspoeder, tabak en sigaretten, petroleum, benzine en andere brandstoffen, smeerolie, kaarsen, textiel, serviesgoed, dames- en herenschoenen, werkschoenen en pantoffels, binnen- en buitenbanden voor fietsen en zelfs frames. De bonnen voor brood, boter, kaas, taptemelk en vlees betreffen een heel, een half en een kwart rantsoen. Bij suiker, brood, boter, melk, vlees en aardappelen zijn er nog bonnen voor noodrantsoenen en bij andere voedingsmiddelen puntenbonnen.“
De komplete distributie-bescheiden verdwenen in een wagen richting Oud-Valkenburg en via Ransdaal naar een boerderij in Kunrade. Later werden ze, in een auto onder stro verborgen, weer naar Valkenburg teruggebracht, omdat de Duitsers alle boerderijen in de buurt onderzochten.
In de Plenkertstraat. Met deze bestelwagens werden voor het Valkenburgs verzet de nodige illegale transporten afgewikkeld. De persoon ernaast is Pierre Schunck.
Dit transport werd door Pierre Schunck gedaan. Het stro was voor onze dieren. Bovenop dat stro zaten weer een paar van mijn oudere broers en zusjes.
En de andere dag ’s morgens hoorde ik meteen al van het publiek, dat de overval geslaagd was, en kreeg ik ook van Bep (DB) het bericht: „Kom je rotzooi halen“.
Met een bestelwagen ben ik naar Klimmen gegaan, en samen met Bep zijn wij naar een boerderij langs de spoorweg gegaan, en hebben wij de hele boel in die bestelwagen van een wasserij in Valkenburg gepakt. Het was in meelzakken verpakt, daar hebben wij stroo op gelegd en daar zijn wij mee gegaan naar Klimmen, naar Jaspers. Daar zat [????] met een stel van de KP te wachten, daar werden de bonkaarten meegenomen en kreeg ik de stamkaarten en inlegvellen met het nummer, zodat ik geholpen was.
[???] hebben wij een 400 bonkaarten klaar kunnen stomen; 200 via de uitreikers en inlegvellen die [???] opgeplakt waren, en nog eens 100 via stamkaarten die ik bij de duikersgezinnen verdeelde en waar die pleegouders van de duikers bonkaarten voor hun gezinnen op konden halen.
Dat is altijd prachtig gelopen, daar hebben wij nooit last mee gehad.
Mijn moeder, Gerda Schunck-Cremers heeft over die actie verteld in een interview met schoolkinderen. Die website bestaat niet meer, maar hier is wat ik heb gered:
Dit alles lukte en de N.S.B.-er die er als nachtwaker was aangesteld werd knock-out geslagen en op de w.c. opgesloten. De bonnen werden voor één nacht door mevrouw Jaspers bewaard in een huis in Klimmen. Zij zat niet in het verzet, maar hielp het verzet wel af en toe. De volgende morgen ging meneer Schunck de bonnen ophalen om ze naar een afgelegen boerderij op de weg van Voerendaal naar Heerlen te brengen, vanwaar ze verder zouden worden verspreid. Samen met drie kinderen van meneer Schunck ging hij met een bestelwagen de bonnen halen. Onder het mom van: „We gaan hooi halen voor ons paardje“, kwamen ze vrij makkelijk langs de wachtposten en werden de bonnen veilig afgeleverd.
De illegaal verspreide krant De stem van Londen schreef op 19 juli 1944 op blz. 2:
OVERVALLEN.
Van onze Amsterdamse correspondent.
In de week van 20 t/m 27 Juni werden 5 overvallen gepleegd op distributiekantoren en wel
1) Op 20-6-’44 om
…
en vele andere bonnen.3) Op dezelfde dag werd het distributiekantoor te Valkenburg-Houthem overvallen. Per auto kwamen ze aanrijden, de dienstdoende wachtmeester had zich van de sleutels voorzien en wees de weg. Hij verdween later met de overvallers. ( Ned. politiemannen, wie volgt!) Er werd buitgemaakt: 78000 rantsoenen reserve, 38000 rantsoenen suikerwerken, 71000 rantsoenen peulvruchten en zo van bijna elk artikel duizenden en nog eens duizenden rantsoenen, w.o. enige honderden D.S.K.(distributiestamkaarten)‚ en bijna 10.000 inlegvellen.
4) De dag daarna werd …
Ter vergelijking volgt hier het verhaal van de overval op het distributiekantoor in Heerlen. Wat daarbij opvalt: die actie was niet gepland in samenwerking met de L.O., zij was gewelddadiger en leverde niets op. Bovendien staat het niet vast of Nitsch door de overval van 9 maart kapelaan Berix op het spoor kwam.
Begin maart 1944 vatte de Heerlense K.P. in samenwerking met de K.P.-Nijmegen het ambitieuze plan op om met één gecoördineerde actie achtereenvolgens het politiebureau, het distributiekantoor en het gemeentehuis in Heerlen te overvallen. Het idee was gelanceerd door G.H. Bensen en de Nijmeegse K.P.-er L.A. van Druenen. Nadat ze enkele dagen de objecten geobserveerd hadden, kwamen ze tot de slotsom dat het plan uitvoerbaar was. De K.P.-Nijmegen zou in twee groepen worden gesplitst. Vijf K.P.-ers onder leiding van Van Druenen zouden het politiebureau voor hun rekening nemen. De tweede groep, geleid door Th. Dobbe, zou het distributiekantoor overvallen. Daarna zouden de twee groepen samen met de K.P.-Heerlen het gemeentehuis binnendringen.
In de nacht van 9 op 10 maart om 0.30 uur klopten de K.P.-ers bij het politiebureau aan. Ze vertelden treinreizigers te zijn die na aankomst geen onderdak meer hadden kunnen vinden. De dienstdoende agent koesterde geen argwaan en liet hen binnen. De K.P.-ers overmeesterden de vijf nachtwakers, die een sigaar en een deken ontvingen en in een cel werden opgesloten. Een agent moest zijn uniform afstaan. Het zou van pas kunnen komen bij de volgende fase van de operatie. De overvallers namen vierentwintig pistolen mee, waarvan er zestien geladen waren, twee leren motorjacks en andere uitrusting en vier paar handboeien. Nadat ze het alarm en de telefoon onklaar hadden gemaakt begaven ze zich naar het distributiekantoor, waar Dobbe en zijn groep wachtten. Bij aankomst bleek dat Van Druenen in de haast de sleutels van het distributiekantoor, die op het politiebureau werden bewaard, had vergeten mee te nemen. Dobbe liet zich door deze tegenvaller niet uit het veld slaan. Bensen c.s wachtten immers bij het gemeentehuis om toe te slaan. De geüniformeerde K.P.-er moest aanbellen, waarna de overige K.P.-ers naar binnen zouden gaan om de bewakers buiten gevecht te stellen. Het liep anders. Een van de bewakers sloeg alarm. Er ontstond een vuurgevecht, waarbij een bewaker gewond raakte. De K.P.-ers bliezen de aftocht en vertrokken naar Valkenburg. De K.P.-Heerlen hoefde niet meer in actie te komen. De volgende dag keerden Dobbe en zijn ploeg naar Nijmegen terug. Een onderzoek door de Sipo leverde niets op. Het staat niet vast of Nitsch door de overval van 9 maart kapelaan Berix op het spoor kwam. Toen Berix vernam dat in Geleen arrestaties hadden plaatsgevonden, dook hij op 24 maart 1944 onder. De districtsleider vestigde zich in de woning van mevrouw M.-T. Jaspers in Klimmmen, waar hij zijn werkzaamheden voortzette.
Monument voor kapelaan J.W.Berix
Vanzelfsprekend had de L.O. baat gehad bij een geslaagde overval op het distributiekantoor en het gemeentehuis, maar of de organisatie bij de plannen was betrokken staat niet vast.
Stationschef Vroemen belde op 25 maart 1944 Pierre Schunck met de mededeling, dat een wagon vol eieren de komende nacht op het station van Wylré stond te wachten om op transport naar Duitsland te gaan en stelde voor, van deze gelegenheid gebruik te maken.
Op de wagon moesten nog leuzen worden aangebracht in de stijl van: „Een geschenk van het Nederlandse volk aan het Duitse, voor de Duitse Winterhulp!“ Maar het was natuurlijk gewoon bij de boeren geroofd. Pierre Schunck gaf deze informatie door aan de KP in Heerlen.
L.O.Contacten Vroemen de stations-chef van Valkenburg Als er controle was van de landwacht of de duitsers werd ik steeds door de stationschef gewaarschuwd met een code-mededeling “u kunt uw wagon niet lossen.” Met onze komende gasten.onderduikers spraken wij af dat zij zich bij de stationschef moesten melden met een van tevoren overeengekomen vraag. Toen Maas en Waal “ausgekämmt” werd en plotseling meer dan 100 jongens moesten verdwijnen, kreeg ons rayon deze toegewezen. Vroemen heeft ze allemaal weten op te vissen. Deze meer dan 100 jongens zijn in één dag met behulp van het bureau van Lambert Brands bij de boeren in de omgeving geplaatst. Dit kantoor zat tegenover het station in (thans) hotel Tummers.(C.C.D. Crisis Controle Dienst) Toen het Jesuitenklooster in 1942 gevorderd was en de duit- sers geregeld grote kisten ten vervoer naar duitsland aanboden, legde Vroemen een lijst aan van alle adressen waarheen de kisten gingen. Na de bevrijding kon zoedoende o.a. een kostbare mieren-verzameling van Pater Mückermann naar Nederland terugkeren. Op een goede dag belt hij mij op of ik eens wilde komen wegens aangekomen materialen voor het bedrijf. Ik dacht onderduikers te vinden, doch kreeg het volgende verhaal: “ Wij hebben in Wylre op zijspoor moeten rangeren, een volle wagon met eieren. Deze wagon moet morgenvroeg met een opschrift versierd worden, zoiets als Geschenk des Niederländischen Volkes an die bombengeschädigten Städte Deutschlands” Verder : Wij hebben de wagon niet op de lucht-rem staan. Tegen het wiel zit een remschoen, die je kunt wegtrekken. Bij de overweg ligt een twede remschoen gereed. Als je de remschoen weg trekt sukkelt de wagon langzaam en geruisloos in richting overweg. Thuis gekomen deed ik als volgt: (Giel Berix) Z18 bellen.Ik herinner me niet precies wie gebeld werd. Meest veilig was Armenraad in de Geleenstr.,
met het verzoek om mij terug te bellen. (Hij) had nl een niet afluisterbaar geheim nummer der PTT, via de dienst-lijn. Ik vertelde hem de situatie, toen hij mij terugbelde. (Giel) heeft toen de KP verwittigd waar dit niet aan dovemans- oren verteld werd. Als ik voor opslag zorgde, zou het karwei direct geklaard worden. In de late avond kwamen de vrachtwagens volgeladen met C.R.E. eierkisten. ’s Anderendaags hebben de bestelwagens van ons in gewone manden deze eieren verdeeld over Z.Limburg met het ziekenhuis in Heerlen als hoofdafnemer. Duitsers en N.S.B. ers gingen deze zaak in Wylre uitzoeken. Een van de vrachtwagen-chauffeurs, een K.P.er, zorgde ervoor, erbij te zijn, om te vernemen of men iets ontdekken zou. (Laeven)
Zonder de Gulpener L.O. vooraf te informeren, kwam de K.P.-Heerlen op grond van inlichtingen uit het rayon Valkenburg in 1944 twee keer in actie in het district. De Heerlense K.P. maakte tussen de zes- en zevenduizend eieren buit.
Waarom de KP de Gulpener L.O. niet informeerde, schrijft Cammaert niet. Maar we kunnen gevoeglijk aannemen, dat men wilde vermijden, dat teveel mensen ervan wisten. Bovendien boterde het niet erg tussen de verzetsgroepen van Heerlen en Gulpen en moest snel gehandeld worden. De eieren werden naar Pierre en Gerda Schunck gebracht om ze te sorteren. Het waren er veel te veel, ook nadat de rotte eieren eruit waren gehaald. Een groot deel ervan heeft het ziekenhuis in Heerlen gekregen.
Het St. Josefziekenhuis ofwel Putgraafziekenhuis in Heerlen was niet alleen de geboorteplaats van veel kinderen, maar ook van het district Heerlen van de L.O., dat hier werd opgericht. Er was een hele verdieping zo onvindbaar gemaakt, dat die gebruikt kon worden om er Joden en andere onderduikers, gewonde verzetslieden en geallieerde piloten te behandelen en in sommige gevallen ook langer te verstoppen. Dat was mogelijk, omdat rector Nic Prompers, een van de oprichters van het L.O.-district Heerlen, samen met de ziekenhuisdirecteur en chirurg Karel van Berckel en de nonnen, die een groot deel van het werk deden, ervoor zorgden dat het hele personeel anti-Duits was. Als men bovendien de historische luchtfoto van het ziekenhuis bekijkt, dan wordt meteen duidelijk, dat dit labyrintische gebouw meewerkte.
Er is op de verborgen verdieping van het ziekenhuis ook een Joods kindje geboren: Ephraim Eisenmann zag er het levenslicht, onder leiding van zijn eveneens ondergedoken tante Johanna Cohen, die vroedvrouw was. (Zie ‘The righteous among the nations’, https://righteous.yadvashem.org/?search=Veugelers&searchType=righteous_only&language=en, zoeken op: Veugelers.)
In „De Geschiedenis van Valkenburg“ lezen we over het neergestorte vliegtuig, dat door de brandweer eerder werd bereikt dan door de Duitsers:
Toen er een Engels vliegtuig tussen Meerssen en Berg brandend neerstortte, werd de gewonde piloot, onder voorwendsel een gewonde brandweerman te zijn, per ambulance naar het ziekenhuis in Heerlen overgebracht. In dit ziekenhuis was een hele verdieping „verstopt“ voor de bezetters, om er onderduikers en piloten te kunnen verzorgen!
Dit was een gedurfd staaltje van saamhorigheid, dat alleen kon werken omdat iedereen die hiervan op de hoogte was, zijn mond hield. En dat moeten er heel wat geweest zijn, vooral natuurlijk de nonnen, die het ziekenhuis bestierden. Auteurs die vinden, dat het Limburgs verzet weinig om het lijf had, omdat ze niet beter wisten / weten of omdat ze humanitaire hulp onder oorlogsomstandigheden alleen maar als burgerlijke ongehoorzaamheid zien, beseffen blijkbaar niet, hoe deze mensen hun leven en vaak ook dat van hun gezinnen op het spel hebben gezet.
Herman van Rens geeft in zijn proefschrift „Vervolgd in Limburg“ aan, dat de overlevingskans van Joden groter was in besloten gemeenschappen met een sterke saamhorigheid, die het geluk hadden, door bezielende figuren te worden aangespoord. Hij noemt de katholieke dorpen in Noord-Limburg ten westen van de Maas en de Gereformeerden in de Mijnstreek, maar vergeet de inspirerende werking van de leiders van dit katholieke ziekenhuis bij de oprichting van het LO-district, waar van meet af aan ook Pierre Schunck uit Valkenburg meedeed. Het stokje van Prompers werd later door Berix overgenomen.
Er was nog een ander belangrijk hulpmiddel voor het verzet, dat volledig buiten het gezichtsveld van de bezetter opereerde, omdat zij het bestaan ervan niet vermoedden: het eigen telefoonnet van de Provinciale Limburgse Electriciteits Maatschappij, de P.L.E.M.
De kaderleden van het verzet hadden toegang via speciale nummers. Zo hadden zij de beschikking over een telefoonnet, waarover zij ongehinderd konden spreken.
Ik heb er schik aan gehad hoe de boeren hun eieren geleverd hebben. Die eierkisten zijn bij ons gebracht en mijn vrouw en ik hebben ze verdeeld voor de diverse rayons en districten. Van ons uit werden ze met de bestelwagen van de wasserij verder gebracht.
Toen wij die kisten openmaakten, stonken ze van de rottigheid! Wij hebben die eieren heel minutieus en zorgvuldig moeten uitzoeken dat onze eigen mensen geen rotte eieren zouden krijgen.
Als de Duitsers dan zorgvuldig waren gaan zoeken, hadden ze bij ons op de stank af kunnen gaan om de eieren te vinden!
Hetzelfde gold voor een boterkraak in Reymerstok op 14 juni (Ook die vond plaats zonder medeweten van de L.O. Gulpen). Bij deze kraak ontvreemdden de K.P.-ers, gekleed in Duits militair uniform, bijna duizend kilo boter, bestemd voor Duitse militairen. Een gedeelte kwam ten goede aan de gevangenen in het Huis van Bewaring te Maastricht.
Deze jongen ziet hoe de chef Vroemen, die er als “verant- wortlich” bij moest zijn, uitgescholden wordt door een N.S.B. er, die beheerder was van de boterfabriek in Reymerstok. Hij hoort die N.S.B. verwalter van de boterfabriek als volgt uitvaren: “ Uilskuikens zijn jullie allemaal. Mij zou zoiets niet overkomen. Ik heb 1000 kilo Wehrmachts- boter in mijn koelcel, maar daar komt geen zogenaamde witte brigade aan. ” Onze K.P.er is snel besloten. Hij zoekt een paar kameraden, die een wehrmachtsuniform hebben en de beschikking over een wehrmachtsauto (gegapt uit de garage Vencken in Sittard) en meteen op naar Reymerstok, zolang de boter-verwalter nog druk naar de eieren is aan ’t zoeken. De N.S.B.verwalterdame is alleen thuis en de boterfabriek ligt stil. “Schnell schnell unsere Butter, wir haben wenig Zeit!” De duitse soldaten in het duitse wehrmachtsvoertuig zagen er voor deze dame zeer vertrouwd uit en onze jongens kregen de hele smak boter in hun wagen. Onze K.P.ers wehrmachts-soldaten wisten niet beter dan deze niet vooraf geplande boter maar naar het eieren adres te brengen zodat ik na nauwelijks de eieren verwerkt te hebben, nu met een boterberg opgezadeld werd.. Deze natuurboter werd de andere dag via K.P. kanalen ten dele verdeeld terwijl het grootste gedeelte in het ziekenhuis van Heerlen in een kuil van een stilgelegde lift werd opgeborgen. Toen de N.S.B. Verwalter weer thuis in Reymerstok zat kreeg hij naast zijn eier-raadsel ook nog een boterbriefje in te vullen. =============== geregistreerd door rayonleider der L.O. R 8 van district Z 18.
Zomer ’44 werd de veiligste grot oefenplaats voor de toekomstige stoottroepers.
Want dat ding was zo langzamerhand in het district uitgelekt en op een gegeven ogenblik komt Bep van Kooten bij mij met Jantje [Lemmens] en zegt: „Je bent je duikherberg kwijt, aan de KP“. Dat vond ik natuurlijk minder plezierig.
Ik heb er alle actie tegen gevoerd, ik heb gezegd: „Voor mij is dat ding noodzakelijk. Maar wat gaan jullie er mee doen? Misschien wapens in opbergen, en dat kun je net zo goed ergens anders doen.“
Van Kooten was op zoek naar een geschikte opslagplaats voor wapens en een schietbaan voor de Zuidlimburgse knokploegen. Ook deze grot moest derhalve ontruimd worden. Voor de opslag van wapens bleek ze niet geschikt, het was er te vochtig. Schietoefeningen konden er wel gehouden worden. Gedurende de zomer van 1944 deed de grot tevens dienst als onderkomen van de K.P., als gevangenis en als verhoorruimte van arrestanten en mogelijke verraders.
Maar in feite heeft de KP het ding toen gebruikt als gevangenis. Voor verdere bijzonderheden moet u bij de KP zijn. (Daar is het nodige over binnen).
Voor het normale duikherbergwerk gingen wij de grot achter het kalkwerk inrichten. En toen wij net klaar waren, kwam er vlak naast een fabriek van de OT. Die grot is dan ook nooit gebruikt, hij staat er nog. Er is een film van gemaakt door de Amerikanen, die moet nog bij de Amerikaanse leger-documentatie zijn.
Here it is: Bevrijdings opnamen uit Zuid-Limburg; Operatie Market Garden.
Geënsceneerde film over o.a. het verzet in Valkenburg. de aangegeven datum 01 sep. 1944 kan niet kloppen. Onderduikers worden door Pierre Schunck opgepikt en in een bestelwagen van de wasserij naar de duikherberg in Geulhem gebracht. Voorts opnamen van de Amerikaanse genie, die een terrein van de Staatsmijnen inspecteert; afvoer van Duitse krijgsgevangenen; Joodse mensen die triomfantelijk de gele ster van hun kleren afhalen; officieren die een jeep wassen. Klik op de foto om de film te zien
Bron: NIMH (Nederlands Instituut voor Militaire Historie)
Wij hebben daar (in de grot) nog een incident gehad. Een KM of 5 verder was er een Truppenübungsplatz (vroeger het schietterrein van de kazerne te Maastricht). En daar kwamen de Schutztruppen schietoefeningen houden. Daar hadden wij geen last van.
Maar toen gingen zij ook Feldübungen houden, en daar wist ik natuurlijk niets van. Daarbij werd het hele terrein omsingeld, waarbinnen onze ingang lag. Een arbeider van een kalkoven, die daar een beetje portier was, belt mij op en zegt: „Ze hebben de hele grot omsingeld!“ (Zie de lijst van verzetsmensen, daar staat Coen Grotaers plaatsvervangend voor die mensen in de kalkgroeves en de kalkbranderij.)
Ik rij er onmiddellijk met een bestelwagen naar toe. Ik laat hem op een kleine afstand staan en loop het laatste stukje. En daar zie ik een mof staan met het geweer in de aanslag. Ik loop een eindje verder en zie nog een mof staan, ook met het geweer in de aanslag. Zij waren daar oefeningen aan het houden en stonden allemaal op de uitkijk met het geweer in de aanslag. Ik liep het terrein rond, maar rondom was het helemaal omsingeld.
Ik meteen naar huis en bel [*****lman] op. Ik zeg: „Als je nog wat doen wilt voor die lui, kom dan onmiddellijk met een gewapende macht van jullie en sla die kerels de hersens in“. En daar kwamen zij met een Vliegende Brigade aan. Ik weet nicht hoeveel auto’s zij wel gerequireerd hadden, maar toen ze kwamen waren alle Duitsers met de stille trom vertrokken! Toen konden ze weer naar huis toe.
Ik had natuurlijk ook niet aan die moffen kunnen vragen: „Zoeken jullie de mensen die daarbinnen zitten?“
Bep van Kooten was groen giftig.
Steun van en contact met bestaande verzetsnetwerken of groepen was onontbeerlijk voor de inlichtingendiensten.
(…) Eveneens goede resultaten bereikten de inlichtingendiensten die uit de bestaande verzetsorganisaties voortkwamen. Zowel de inlichtingendienst van de O.D. als de L.O. leverden de illegaliteit en de geallieerden waardevolle informatie.
In juni 1944 organiseerde de L.O.-districtleider van Heerlen, Th.J.M. Goossen, een eigen inlichtingendienst (I.D., Informatie Dienst. Goossen was bovendien rayonhoofd in Kerkrade.) ter bescherming van de illegaliteit in het algemeen. Daarnaast verzamelde Goossens I.D. militaire inlichtingen, die onder meer afkomstig waren van medewerkers of repatrianten van het Außenministerium (zie hoofdstuk VI, paragraaf VIII.5.1. en hoofdstuk VIII, paragraaf IV.4.7.). (Citaat: Het Außenministerium, een in studentenkringen ontstane organisatie, was zowel in Duitsland als Nederland actief en stelde zich ten doel studenten uit Duitsland naar Nederland terug te halen. Omdat verscheidene L.O.-ers er bij betrokken waren, raakten beide organisaties, vooral in Limburg, met elkaar verweven.) Kort voor de bevrijding verschoof het accent, mede op verzoek van de O.D.-er C.M.J.A.F. Nicolas, naar militaire inlichtingen. Hierbij boekte Goossens I.D. opvallende resultaten. De Amerikanen boden Goossen na de bevrijding de gelegenheid zijn dienst uit te breiden tot geheel Limburg en een deel van Noord-Brabant. Deze I.D. voerde tevens opdrachten uit van het Militair Gezag.
Schunck: Wij zijn de eerste Inlichtingendienst geweest, die in de frontlinie gewerkt heeft.
Ad: Wie heeft dat bij U georganiseerd?
Schunck: In ons rayon heb ik dat gedaan. Theo Goossen was daar de man van op districtsniveau.
Goossen zegt zelf tijdens de uitvaart van Pierre Schunck:
In de nacht van 16 op 17 september 1944: de Duitsers verlaten Valkenburg. „Paul“ neemt contact met de bevrijders op, zoals via het verzet opgedragen. Hij zal hen op alle mogelijke wijze behulpzaam zijn.
Zo was het Pierre Schunck, die als eerste Valkenburger contact met de arriverende Amerikanen legde en ze het Geuldal in loodste. Zie hieronder het verhaal van de bevrijding van Valkenburg
Op 31 augustus om 13.00 uur, dus vlak voor de bevrijding van Valkenburg, kwam de knokploeg Zuid-Limburg nog een keer in actie in onze stad.
Deze keer was het gemeentehuis het doelwit. Men wilde verhinderen dat de bevolking zou worden gedwongen verdedigingswerken aan te leggen. Bij de kraak kregen ze hulp van ambtenaar H.P.A. Laeven, die na de overval bewusteloosheid veinsde. De Sipo nam genoegen met zijn uitleg van het gebeuren. De K.P.-ers hadden alle persoonskaarten, vijftig PB’s, vijftig controlezegels en vijftig legeszegels meegenomen. Het bevolkingsregister verbrandden ze op het K.P.-hoofdkwartier in Ulestraten.
Enkele weken later werd Valkenburg bevrijd.
Marca Laeven *1948 schrijft in het boek „Valkenburg 75 jaar bevrijd” op p.55 onder de titel Guus Laeven (1913-1972) liet in 1944 het bevolkingsregister verdwijnen:
Guus Laeven was tijdens de oorlog waarnemend hoofd van de afdeling bevolking in de gemeente Valkenburg-Houthem. Deze afdelingen van gemeentehuizen werden goed bewaakt, omdat de Duitsers de bevolkingsregisters nodig hadden voor het opsporen van Joodse families. Bovendien werden alle mannelijke bewoners tussen zestien en zestig jaar opgeroepen om ingezet te worden bij het graven van loopgraven of om te werken in de Duitse oorlogsindustrie.
De toenmalige NSB-burgemeester Schmalbach stond erop, dat alle mannen moesten worden opgeroepen. Om te voorkomen, dat het bevolkingsregister en oproepingskaarten in handen van de Duitsers zouden komen, had Guus Laeven, in samenwerking met het verzet, een plan bedacht.
Het was in de middagpauze van 30 augustus 1944. Laeven was alleen op de afdeling toen een vrachtwagen in de Walravenstraat stopte. Twee mannen kwamen via het poortje, dat Laeven voor hen geopend had, het gemeentehuis binnen. Gewapend dwongen zij de bewaker, het toilet op te gaan en er niet meer uit te komen.
Vervolgens heeft Laeven het hele bevolkingsregister alsmede de oproepingskaarten in grote zakken gestopt en op de vrachtwagen gedeponeerd. Van hieruit werd deze vracht naar een schuilplaats in Ulestraten gebracht
Toen de hele zaak op de vrachtwagen lag, moest Laeven een beslissing nemen: blijven of onderduiken. Hij besloot te blijven, dan immers zou hij ook een oogje in het zeil kunnen houden, wanneer de registers gereconstrueerd moesten worden. Daarop hebben de twee ‘overvallers' Laeven , op zijn verzoek, besprenkeld met chloroform, want het moest op een echte overval lijken, waar hij niet aan meegewerkt had. De vrachtwagen met alle registers reed weg en Laeven lag verdoofd op de grond.
Toen een collega na de middagpauze terugkeerde op de afdeling en Guus zag liggen, heeft hij meteen een arts en de politie gebeld, die spoedig verschenen. De toenmalige huisarts van Valkenburg Dr. Pinckers had al gauw in de gaten wat er speelde en zei meteen, dat Guus Laeven rust nodig had en naar huis moest.
Niemand heeft daarna in de gaten gehad dat Guus Laeven had meegewerkt aan deze verzetsactie en zo bleef voor veel Valkenburgse gezinnen groot leed bespaard.
Volledigheidshalve vermelden we hier, dat opper Franssen van de marechaussee na de oorlog de bewusteloosheid van Laeven nogal doorzichtig vond en dat de SiPo Maastricht dat waarschijnlijk ook wel snapte, maar dat ze ook wisten dat de oorlog binnenkort afgelopen zou zijn. De fanatieke heren van de SiPo kennende, geloof ik dat niet.
Voor het Provinciale Verzetsmonument in Valkenburg. Hier werden de KP-ers Sjeng Coenen (DB) en Joep Francotte (DB) op 5 september 1944 vermoord, vlak voor de bevrijding van Valkenburg. De foto werd opgenomen vlak voor het begin van de dodenherdenking op 4 mei 2019
Frits: Zijn er nog medewerkers van U gearresteerd of gesneuveld?
Schunck: Twee onderduikers (geen medewerkers) zijn gearresteerd, die zaten in de grot. Eén ervan was van de LO in Simpelveld, de ander van de KP in Vaals.
Diezelfde nacht, dat ze die jongens hebben doodgeschoten, heeft men mij gewaarschuwd; van te voren wist ik er niets van. De waarnemende burgemeester had [???], en toen is een Rode Kruis Zuster er naar toe gestapt en heeft die jongens verzorgd. Zij zijn naar het lijkenhuis gebracht.
Wanneer Pierre Schunck zegt: „die zaten in de grot“, dann bedoelt hij daarmee hun basis. Zij zaten in de grot in Geulhem, maar ook in het hoofdkwartier van de KP Zuid-Limburg in de boerderij van C.J.H. Janssen in Ulestraten.
Cammaert schrijft over J.H. (Sjeng) Coenen uit Simpelveld en W.J. (Joep) Francotte uit Vaals:
Aan de betrekkelijke rust in Ulestraten kwam begin september abrupt een einde. Op dinsdag 5 september bezochten J. Coenen en W. Francotte Koers in Geulle om er twee auto’s op te halen die nodig waren voor de overval op het kamp Vught. Ze reden de auto’s naar de boerderij van J.F.A. Horsmans in Ulestraten, waar tevens wapens waren verborgen. ’s Middags kreeg Horsmans bericht dat Duitse militairen bij hem zouden worden ingekwartierd. Omstreeks zes uur lichtte hij H. Quicken in de K.P.-centrale hierover in. Deze gaf Coenen, Francotte en Meulenkamp opdracht de auto’s en wapens onmiddellijk uit de boerderij van Horsmans te verwijderen. Ze verstopten die in een bos. Tegen negen uur keerden ze terug naar de boerderij, waar inmiddels tientallen Duitse militairen rondliepen. Het drietal gedroeg zich in de ogen van de militairen nogal zonderling. Ze moesten hun legitimatiebewijs laten zien. Coenen maakte er zo’n theater van dat Meulenkamp kans zag te vluchten. Hij verdwaalde in de bossen, maar bereikte uiteindelijk Meerssen. Pas na drie dagen keerde hij terug naar Ulestraten. Coenen werd gefouilleerd. Toen hij in het bezit van een pistool bleek, ontstond grote opschudding onder de militairen. Men had blijkbaar met twee “terroristen” te maken. Er volgde een kort beraad. Omstreeks half tien brachten vier militairen Coenen en Francotte naar een hotel in Valkenburg. De in het hotel ingekwartierde soldaten, die opgewonden en nerveus waren, onderwierpen hen aan een kort verhoor dat met schelden en dreigementen gepaard ging. Een dronken S.S.-officier wilde hen executeren, maar de militairen konden het onderling niet eens worden. Daarop brachten de vier bewakers Coenen en Francotte omstreeks tien uur naar een ander hotel, waar achttien militairen waren ingekwartierd. Die besloten over het lot van de twee te stemmen.
www.joep.francotte.nl/verhaal.htm
Een meerderheid was voor de doodstraf. Tegen half elf brachten zes militairen de twee K.P.-ers naar het hotel van de Ortskommandant. Onderweg werden de twee ernstig mishandeld. Ruim een uur later begaven de soldaten zich naar de Cauberg. Daar werden Coenen en Francotte op bevel van majoor Bernardt doodgeschoten. De volgende dag ontdekte een passant de lijken langs de weg. Coenen en Francotte waren met hun polsen aan elkaar gebonden, hun schedel was ingeslagen en ze hadden ernstige verwondingen aan hun gezicht. Een nekschot had een einde aan hun leven gemaakt. Bij de stoffelijke resten lag een bordje met het opschrift “terroristen”.
De plek op de Cauberg, waar de verzetsstrijders Sjeng Coenen
en Joep Francotte door de Duitsers zijn gefusilleerd. Ze zijn er een tijdlang ook begraven geweest.
Hier is later het Provinciaal Verzetsmonument Valkenburg gebouwd.
Bron: Beeldbank NIMH
Nadat de Geallieerden op 6 Juni 1944 in Normandië geland waren en begonnen aan de bevrijding van Europa, heerste er een angstige spanning in Zuid-Limburg. Men begreep, dat een onvermijdelijk gevolg van deze geweldige offensieve stoot der Gealliëerden zou zijn, dat onze provincie weer een zware tijd van oorlogshandelingen tegemoet zou gaan. De Duitsers poogden de indruk te wekken, dat ze zich onbedreigd voelden en begonnen net nu vele Limburgse kalkgroeven in te richten als bomvrije werkplaatsen voor hun oorlogsindustrie. Hieraan werkten ze door tot de eerste granaten van de oprukkende Amerikanen hen in hun werk stoorden.
Zie daarover ook hierboven over de Bronsdalgroeve.
14 sept. 1944. De eerste Amerikaanse infanteristen trekken vanaf de Daelhemerweg Valkenburg binnen.
Foto: Frans Hoffman
De dag na D-Day, op 7 juni 1944 waren de mannen van het 19e Korps van het Amerikaanse leger op Europese bodem geland. Een kleine eenheid van dat korps arriveert drie maanden en zeven dagen later, op 14 september, in Valkenburg.
Zij treffen er een tamelijk uitgestorven stadje aan, waarvan de inwoners grotendeels hun schuilplaats hebben gevonden in de grotten. Door beschietingen die enige dagen duurden en ook als gevolg van het opblazen van de Geulbruggen door de terugtrekkende Duitse troepen, is het centrum van Valkenburg deerlijk gehavend.
Het 120ste regiment van de 30ste infanteriedivisie (Old Hickory) van het 19de Corps van het Eerste USAmerikaanse Leger werd op 14 juni ingezet, namelijk bij het overnemen van de centrale sector van het Amerikaanse front op het schiereiland van Cherbourg. Behalve uit zijn eigen artillerie, tanks, geniesoldaten, verkenningstroepen en dergelijke, bestond het 19e korps toen nog uit de 29e en 30e infanteriedivisie. Precies 101 dagen zou dit korps onafgebroken aan de strijd deelnemen, tot 15 oktober namelijk, toen men bij Aken kontakt maakte met een andere Divisie. In die 101 dagen waren ze, soms zeer zware verliezen lijdend, van hun landingsplaats Vierville-sur-Mer aan de Franse westkust opgerukt tot in Duitsland, waarbij ze op 14 september ook Valkenburg van Duitsers hadden gezuiverd.
Zoals gezegd waren de maanden tussen begin juni en half september 1944 er van veel spanning. Toen de Engelsen en Amerikanen zich aanvankelijk de tijd gunden om een goede aanvalsbasis op het Europese vasteland in te richten, vreesden velen, dat deze toestand nog erg lang zou kunnen aanhouden. Het geallieerde offensief gaat voor de Limburger natuurlijk te langzaam, maar in feite, wanneer het eenmaal op gang is gekomen, waanzinnig snel. Op 6 juni landden meer dan 132.000 soldaten op Franse bodem, de slag om Bretagne is lang en kost duizenden doden, op 26 augustus valt Parijs, diezelfde dag is het 19e korps al via Lille dichtbij de Belgische grens genaderd, op 3 september wordt Brussel bevrijd, een dag later Antwerpen. De rechterflank van de geallieerde strijdmacht, die naar Duitsland oprukte, waaronder het reeds genoemde 19e Amerikaanse legerkorps, bereikte reeds op 2 september de Belgische stad Tournai, maar moest toen gedwongen een paar dagen wachten, totdat de aanvoerlijnen weer waren hersteld. Op 8 september bereikte een kavallerieverkenningseenheid, die heel Zuid-België had doorkruist, het Albertkanaal. Het befaamde fort Eben-Emael viel op 10 september zonder slag of stoot in handen van de Amerikanen. Alle bruggen over de Maas en Albertkanaal waren echter opgeblazen. Om vertraging van de opmars te voorkomen sloegen de geallieerden zelf een brug over de Maas bij Luik en ook in het terrein van het 19e Amerikaanse korps werd een brug over de Maas gebouwd, die prompt door de infanterie werd benut. Op 12 september zetten de Amerikanen de eerste voet op Nederlands grondgebied en verdreven de Duitsers uit Noorbeek en Mheer. Op 13 september dringen gedeelten van de dertigste infanteriedivisie, de zogenoemde Old Hickory Division, Eysden, Gronsveld en de voorstad van Maastricht, Wijk, binnen. Op 14 september volgt Maastricht-West. Dat is ook de dag, een historische in de geschiedenis van het stadje aan de Geul, dat Valkenburg de eerste Amerikanen begroet.
Jan Diederen schrijft in Mijn oorlog en bevrijding: „Valkenburg wordt bevrijd door het 119de regiment van de 80ste Old-Hickorydivisie. Maar op zaterdag-avond 16 september 1944, als het 119-de regiment al tot de lijn Geneindestraat-Reinaldstraat is gevorderd, sluit op de linkervleugel (westkant) ook de Second Armored Division aan. De Old-Hickorydivisie is een infanteriedivisie en de Tweede Gewapende een tankdivisie. Elkaar ondersteunend (zie kaartje hierboven) moeten zij vanaf de Geullinie de rest van Zuid-Limburg bevrijden. In Valkenburg zelf heeft de tankdivisie, vanwege haar slagkracht ook Hell on Wheels genoemd, niet aan de gevechten deelgenomen. Door rantsoenering van de benzine – de legeronderdelen die betrokken zijn bij de slag om Arnhem krijgen voorrang – arriveert zij daarom later dan gepland aan het Geulfront.
Gesneuvelden in Valkenburg bij de Old Hickory en de 2nd Armored
September 1944. Zuid-Limburg bevrijd. Mij is verzocht om iets over onze bevrijding te schrijven. Derhalve deze schets: Van al die bevrijdings—geruchten hield een onderduiker in Valkenburg het niet meer. Hij verdween en kwam ‘s avonds terug met een verhaal. In Margraten was hij bij Amerikanen geweest. Die wilden alles over de Geulbruggen weten. Hij verwees hen naar zijn baas “de rayonleader of the resistance” die wist er alles van. De onderduiker werd naar mij terug gezonden, met het verzoek, om in alle vroegte op de Daelhemerweg bij Sibbe te wachten op een Amerikaanse officier. Het wachtwoord was „Steeplechase“. Wel,dat deed ik, met mijn onderduiker. De Amerikaan was er. Op zijn vraag zei ik Aan de Caubergkant van de Geul, geen duitsere alle bruggen, op één na vernield, aan de andere kant wel nog duitsers de enige brug is ondermijnd en bewaakt. De officier begon in een walkie—talkie te praten waarna een rij jeeps met soldaten verscheen. Zij zouden een poging wagen, die brug in handen te krijgen. Wij gingen in twee groepen. Beneden op het Grendelplein,waarschuwde ik de paar mannen, die er waren, niet luidruchtig te zijn, alles diende in stilte te gebeuren. (De bevolking schuilde in de grotten). Een groep ging achter de huizen om richting school, om daar de duitse brugbewakers onder schot te krijgen. De ander groep ging richting kerktoren, vanwaar men, over de muur van kasteel Den Halder, de brug kon zien. Echter... in de nacht hadden duitsers in het Pavillon kwartier gekozen, die onze Amerikanen zagen en.... de brug ging in de lucht! Alleen de Cauberg—kant van de Geul was nu bevrijd. De andere kant van Valkenburg moest nog wachten, terwijl de mijnstreek door deze mislukte „brugverovering“ ook een paar dagen later bevrijd werd. Dit was dan de “front—ervaring” van Paul, rayonleider der LO in R8218.
In de morgen van de 14e september 1944 is het erg stil in Valkenburg. De naderende troepen doen de weinigen, die niet in de grotten een veilig heenkomen hebben gezocht, binnenshuis blijven.
Al dagen doen allerlei geruchten de ronde. De Duitse troepen zijn grotendeels teruggetrokken. Slechts een handvol Duitsers verblijft in Hotel Oda, om de enige nog niet opgeblazen brug nabij het Kasteel Den Halder te bewaken. In de vroege ochtend stappen twee mannen in burgerkleding de Daelhemerweg op. De dag ervoor hebben ze kontakt gezocht met de Amerikanen, die tot bij De Planck aan de Belgische grens zijn doorgedrongen. Een hunner heeft de Amerikanen informatie gegeven over de stand van zaken in Valkenburg. Vandaag zal een Amerikaanse patrouille naar Valkenburg komen. Bij de bank, even hoger dan de Model-Steenkolenmijn, zal men kontakt maken. Het afgesproken wachtwoord is „Steeplechase“.
Van op een afstand spieden hun blikken de weg omhoog. Op de afgesproken plaats zit inderdaad een Amerikaan. „You want a cigarette?“, vraagt hij.
„I like steeplechase“, antwoordt Pierre Schunck (38) uit Valkenburg, in het verzet alleen bekend als „Paul Simons“.
„I am Captain Sixberry“ zegt de man op de bank. Hij wil duidelijk weten, met hoeveel man de Duitsers in het stadje zijn en waar ze zich bevinden. Op zijn knieën ligt een stafkaart. Schunck wijst aan: „Aan deze kant van de Geul is er geen een meer. Deze brug is de enige, die nog intakt is, maar ze is ondermijnd en wordt vanuit Hotel Oda bewaakt, daar. Mogelijk zitten er ook nog Duitsers in het Casino, hier zo. Verder heeft er nog steeds Duits vervoer plaats van Meerssen over Houthem naar Valkenburg en dan via Heerlen naar Duitsland.“
De Amerikaan is vergezeld van een paar soldaten. Ze zijn beschermd door de berm-begroeiing en hun aantal zal wel groter zijn, dan de Valkenburger nu vermoedt. Ze beschikken over een walkie-talkie, de eerste, die Pierre Schunck in zijn leven ziet. De ingewonnen informatie wordt doorgegeven. Daarop volgt van de andere kant de instruktie: tracht die Geulbrug onbeschadigd in handen te krijgen. Dat zou bij verrassing moeten gebeuren door middel van een tang-beweging.
Schunck wenkt zijn begeleider, de bij hem ondergedoken Haagse jongeman l’Istelle (23), naderbij. Men overlegt even. Dan trekken de Amerikanen zich even terug. Dan nadert geruisloos een rij open jeeps, de mitrailleurs erop gemonteerd. De motoren zijn uitgeschakeld, men maakt gebruik van de helling van de Daelhemerweg om volkomen geruisloos te naderen.
Het weekblad „Land van Valkenburg“ schreef op 13-09-1974:
„De heer Pierre Schunck na dertig jaren bij de bank op de Daelhemerweg, waar hij een afspraak had met de amerikaans patrouille die Valkenburg moest innemen.“
Toen in september 1944 eindelijk de bevrijding aanbrak en de eerste Amerikaanse soldaten van het 119de infanterie-regiment - onderdeel. van de 30ste „Old Hickory“ divisie - op 14 september de Daelhemerweg afdaalden om Valkenburg te bevrijden, stond hij gereed om hen veilig door de straten te loodsen. Dat was wel nodig aangezien het er nog wemelde van Duitse soldaten. De Amerikanen maakten dankbaar gebruik van zijn diensten, maar voor alle zekerheid lieten ze Pierre Schunck plaats nemen voor op de motorkap van de jeep die de kolonne aanvoerde. Mocht hij toch een „foute“ gids blijken te zijn dan diende hij als schild voor eventuele vijandelijke kogels.
14 September 1944
Informatie van Bob Hilleque (DB)
30e Divisie (Old Hickory)
119e regiment
1e bataljon
company A
Captain Simmons
In 1e jeep vanaf Sibbe zat
Bob Hilleque
Arny Fegeson (Jew Abraham)
Sammy Seroy
Bill Parker
Als gids nam ik plaats op de motorkap v.d. jeep. Alle jeeps bleven achter op het Grendelplein (ingang van de stad). Te voet door de stadspoort. Captain Simmons naast mij de Muntstraat in tot Hotel Smeets-Huynen. Hierdoorheen, tot schrik van de Familie Smeets, naar de kerk. Scherpschutters met koster Van Ogtrop de toren in om Duitsers aan overkant Geul onder schot te krijgen.
De soldaten hadden op dit vroege uur nog niet ontbeten. De familie Van Ogtrop kookte preisoep uit de tuin van de pastoor. In emmers naar buiten.
Captain Simmons en ik zaten tegen de Geulmuur, toen de brug explodeerde.
Toen gingen we door de huizen (bij oversteek Grote Straat beschoten maar niet geraakt) tot meisjesschool. Verder zijn we niet gekomen wegens beschieting bij het Walramplein. Doel: de erken om (de aftakking ?) de Geul door sluis te sluiten, waardoor de soldaten aan de overkant konden komen. Later werden door een tank soldaten achter hotel Limburgia gebracht, die de sluis sloten.
16 Sept. Door geniesoldaten werd puin van Hotel Jennekens in de Geul geschoven, waardoor ook tanks naar de overkant konden.
Klik voor een grotere kaart (bij Open Street Map) op het overzichtskaartje. De bossen aan de zuidrand van Valkenburg vallen samen met de helling van het Geuldal. De rode pijl is halverwege deze helling op de Daelhemer Weg. De Geul is een paar dagen frontlijn geweest. Zie tekst.
In de voorste zit alleen een chauffeur. De kapitein en de verbindingssoldaten wringen zich erin, Pierre Schunck zetten ze voorop. Omdat men hem nog steeds niet vertrouwt? Zoiets vraagt men zich later af. Op dit moment gaat het, de zenuwen tot het uiterste gespannen, langzaam Valkenburg-waarts …
Er zullen twee groepen worden gevormd: één met Schunck, de andere met l’Istelle als gids. Op het Grendelplein stuurt Pierre Schunck een paar daar aanwezige Valkenburgers de huizen langs met het dringende verzoek om absolute stilte te bewaren en vooral niet te gaan juichen. Daar houdt iedereen zich aan.
De twee pelotons gaan hun gang. Schunck en „zijn“ soldaten gaan onder de Grendelpoort door. In de Muntstraat stappen zij Hotel Smeets-Huynen (thans „Edelweiss“) binnen en verlaten het lakoniek door de achterdeur, de familie Smeets verbouwereerd achterlatend. Enkele soldaten beklimmen de kerktoren, om vandaar de brug met hun mitrailleurs te kunnen bestrijken. Pierre Schunck begeleidt de officier, die met een periskoop is uitgerust. Vanuit de brouwerij Theunissen, later afgebroken, heeft men evenwel onvoldoende overzicht vanwege de - later overigens ook afgebroken - vrij hoge muur van Kasteel Den Halder. Langs die muur sluipt men tot bij het Geulmuurtje. Met behulp van de hoekkijker ziet de Amerikaan een Duitse soldaat op de brug op en neer wandelen. Pierre Schunck mag ook even kijken …
Intussen zijn een paar jeeps met zware mitrailleurs erop, met afgezette motor letterlijk naar voren geschoven tot tussen de hotels Neerlandia en Bleesers. Een groepje daar aanwezige soldaten begeeft zich met l’Istelle achter de huizen om tot bij de Protestantse kerk, door de tuin van Hotel Cremers (l’Ambassadeur) en het huis Eulenberg (later „Texas-Bar“, naar Hotel Prins Hendrik. Een andere groep probeert via de speelplaats van de school aan de Plenkertstraat bij de Geul te komen.
Als deze beide groepen hun bestemming zullen hebben bereikt, zullen scherpschutters trachten de Duitsers te overrompelen, zodat deze het mechanisme om de brug op te blazen niet in werking zullen stellen.
Hotel Croix de Bourgogne vanuit de Grotestraat, nadat het in sept. 1944 bij het opblazen van de Geulbruggen vernield door de terugtrekkende duitse troepen.
Het was de bedoeling om voorzichtig naderbij sluipend de enige Geulbrug die nog intact was, in handen te krijgen, voordat de Duitsers ook deze de lucht in lieten vliegen. Het was de brug in de Wilhelminalaan. De Duitsers lieten deze zo lang mogelijk intact om de eigen troepen de mogelijkheid te geven om te vluchten. Deze poging mislukte door verraad van een met de Duitsers heulende Valkenburger. Die waarschuwde de Duitsers toen de Amerikanen van boom tot boom kruipend de brug al bijna bereikt hadden.
Op bet laatste nippertje werd de springlading die onder brug was aangebracht nog tot ontploffing gebracht. Door dit voorval werd de opmars van de Amerikaanse troepen drie dagen vertraagd.
In D-DAY IN ZUID-LIMBURG, De bevrijding van uur tot uur, van plaats tot plaats. door Jan Hendriks en Hans Koenen lezen we:
De Amerikanen gebruikten aanvankelijk de Wilhelminatoren op de Heunsberg als waarnemingspost, maar nadat een Duitse voltreffer daar een reusachtig gat in had geslagen, was die onbruikbaar geworden. Hoewel de Amerikanen dankzij de informaties van de Valkenburgse ondergrondse goed op de hoogte waren van de vijandelijke stellingen, konden ze er op den duur niet veel tegen doen omdat hun artillerie krap in de munitie kwam te zitten. Op steun van de luchtmacht konden ze ook niet rekenen vanwege het slechte weer.
Het 119e regiment verloor die dag 24 man; 7 waren gesneuveld, 17 werden gewond, voornamelijk door het granaatvuur in Valkenburg. Er werden 73 krijgsgevangenen gemaakt.
Nieuwsblad Het land van Valkenburg, vrijdag 13 september 1974
Op 14 september 1944 trokken Amerikanen het Land van Valkenburg binnen
Geullinie werd dertig jaren geleden een groter obstakel dan was voorzien
Het plan (de brug ongeschonden in handen te krijgen) lukt niet. De Duitsers bemerken hun vijanden in Hotel Prins Hendrik. Wellicht zijn zij ook wel gewaarschuwd vanuit het Pavillon, waar zich eveneens wachtposten bevonden. Met een verschrikkelijk lawaai veegt de laatste Geulbrug de lucht in. De brokstukken vliegen Schunck en de Amerikaanse officier achter het muurtje om de oren. Het plan is op het laatste moment mislukt. Nu wordt de Geul tijdelijk frontlijn.
De in de loop van de dag arriverende staf van het bataljon, dat Valkenburg ten zuiden van de Geul heeft ingenomen, betrekt de kelder van de winkel Bours op de hoek van Wilhelminalaan en Plenkertstraat als kommandopost onder leiding van Kolonel Beelar. Hun opdracht luidde om vanuit De Planck (Belgisch-Nederlandse grens) en Noorbeek over de rijksweg Maastricht-Aken heen naar Margraten, Sibbe en Valkenburg te trekken. Daar zouden zij de weg moeten afsnijden voor het Duitse transport en verder wachten tot Maastricht in geallieerde handen zou zijn gevallen.
Voor een juist begrip van de gebeurtenissen op bevrijdingsdag op het Grendelplein in Valkenburg is het noodzakelijk te weten, welke organisaties onder de niet altijd toepasselijke naam „het verzet“ werden verstaan. Want er werd in Valkenburg ook wel over „onenigheid binnen het verzet“ gesproken.
Nadat de Duitse troepen ons land hadden bezet, begon het overal vrijwel meteen met vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid. De eerste vormen van georganiseerd verzet konden vooral daar ontstaan, waar men al georganiseerd was en dus over werkende netwerken beschikte. Vaak binnen organisaties, die weldra verboden werden. De drie belangrijkste groepen waren:
Deze drie organisaties werden na de oorlog samengevoegd tot de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, B.S.. Maar dat boterde niet zo erg. De O.D.-ers hadden vaak de neiging, dat zij als beroepssoldaten nu de leiding moesten nemen. In het toenmalige Nederland speelden wereldbeschouwelijke dingen een nog grotere rol dan nu, en tussen conservatieve beroepsmilitairen of kerkelijke mensen en bijvoorbeeld communisten ontstond na de oorlog al snel wantrouwen. De koude oorlog kwam er aan. Maar tijdens de bezetting verliep de samenwerking tenminste in het district Heerlen, waartoe het rayon Valkenburg behoorde, meestal uitstekend. Ook de L.O. kon bijvoorbeeld van het telefoonnet van de P.L.E.M. gebruik maken. Een neergestorte Engelse piloot werd, verkleed als brandweerman, door de Heerlense brandweer o.l.v. een O.D.-er van Valkenburg naar de L.O. mensen in het ziekenhuis gebracht.
De activiteiten van de Valkenburgse L.O. worden in dit relaas al ruimschoots belicht. De R.V.V. speelde in Valkenburg geen rol. Maar wat was de O.D.? Dat is belangrijk, te weten, voordat we in het volgende hoofdstuk de gebeurtenissen bepreken bij het monument op 14. september, de dag van Valkenburgs bevrijding.
De O.D.
Meer over deze organisatie in Limburg in Hoofdstuk 8, De Ordedienst, uit Het Verborgen Front door Fred Cammaert. Het onderstaande is grotendeels daaraan ontleend, behalve waar het gaat over Valkenburg.
Groepen die later de O.D. zouden gaan vormen, waren op veel plaatsen in Nederland opgericht door gedemobiliseerde beroepsmilitairen, met uiteenlopende doelstellingen, bij sommigen ook voor het plegen van verzet. Als voornaamste doelstelling, die zich ook in de naam uitte, beschouwde men het handhaven van de openbare orde tijdens het machtsvacuüm, dat vlak na de bevrijding zou optreden. Daaronder viel het arresteren van collaborateurs maar tegelijk het voorkomen van wraakacties. Men vreesde een revolutie, zoals die na de Eerste Wereldoorlog niet alleen in Rusland had plaatsgevonden. Pogingen daartoe waren er ook in Nederland geweest (Troelstra).
De gedemobiliseerde beroepsmilitairen waren in Limburg en ook in het aangrenzende deel van België de eersten, die georganiseerd verzet van enige omvang pleegden. Zo waren zij het ook, die de eerste klappen kregen. De zwaarste daarvan was het Hannibalspiel, de Duitse codenaam voor een grootschalige infiltratie in het grensoverschrijdend verzet. Veel informatie daarover vindt u in het boek Grenzeloos verzet Over spionerende monniken, ontsnappingslijnen en het Hannibalspiel, 1940-1943, ISBN 9789056220723.
Niet alle OD-groepen kunnen tot het verzet worden gerekend. Er waren er ook bij die zich uitsluitend op de zich zelf toegedachte taak na de bevrijding concentreerden.
In Maastricht waren er tijdens de bezetting drie O.D.-groepen ontstaan, waarvan er één zich later bij een van de twee anderen aansloot. De zo ontstane rivaliteit (wie is de echte, wie moet gehoorzamen aan wie) was ten dele inherent aan de hiërarchische denktrant in die beroepsgroep.
Een ander probleem, dat blijkbaar ook in Valkenburg de kop opstak, schildert Dr. Dick Schoonoord in zijn studie naar de werkzaamheden van het Nederlandse Militair gezag in de overgangstijd na de geallieerde bevrijding van Nederland (Het ‘Circus Kruls’, Militair Gezag in Nederland, 1944-1946, Amsterdam 2011) in hoofdstuk 3 „Maastricht bevrijd“ op blz. 119:
De OD had zich voorbereid het militair gezag uit te oefenen en was ‘aanvankelijk een weinig recalcitrant’. Er bleek veel na-ijver te bestaan tussen oude OD-leden en degenen die pas bij de bevrijding waren toegetreden; zij vielen niet te rekenen tot ‘de beste elementen’. Veel jongelui traden eigenmachtig op en gedroegen zich ongedisciplineerd.
… In de stad waren al honderden NSB-ers opgepakt en de hoofden van talloze vrouwen kaalgeschoren, doch van bloedvergieten was geen sprake. Vele gemeenteambtenaren waren al door de burgemeester en wethouders gezuiverd en enkele rechters waren in arrest gesteld. Op initiatief van de O.D. was een commissie al bezig met voorlopig onderzoek naar de opgepakte NSB-ers
Zoals op de meeste plaatsen was het dus ook in Maastricht de O.D., die het als een deel van hun orde-taak zag, collaborateurs op te brengen. Duitsland was nog niet verslagen en men vreesde sabotage. Over de manier waarop dat moest gebeuren, verschilden de oude leden en ongedisciplineerde jongelui van mening. Dit was op de keper beschouwd geen meningsverschil binnen het verzet, want die nieuwe leden waren nooit bij het verzet geweest en de oude maar ten dele. Wat de O.D. kan worden verweten is dat ze te onkritisch waren bij hun werving, om zo snel mogelijk een hoog aantal leden te krijgen. In Maastricht kwamen er bijvoorbeeld ook criminelen op af, vanwege de wapens.
Pastoor Steegmans van Sint Pieter walgt van het gebeuren: Is het niet af te keuren dat aan het ophalen (van NSB-ers) werd deelgenomen door mensen uit de onderwereld? Dat horloges, gouden ringen, handtasjes enz. eenvoudig werden geroofd? Dat bij vele vrouwen en meisjes de haren werden afgeknipt zonder enig onderzoek naar schuld? (De bevrijding van Eijsden-Margraten in september 1944)
De OD in het district Maastricht werd met ingang van 13 oktober opgeheven. De OD-ers werden grotendeels opgenomen in Grensbewaking van de Binnenlandse Strijdkrachten.
Ook in Heerlen, waar de hieronder genoemde Ben Koster werkte, was de O.D. opgericht door voormalige beroepsmilitairen zoals de latere brandweercommandant Bongaerts († 23 november 1944, concentratiekamp Neuengamme, ook hij een slachtoffer van het Hannibalspiel) met de bedoeling om de orde te handhaven na de bevrijding. Daarnaast hebben ze ook verzet gepleegd en binnen dit district, waartoe ook Valkenburg behoorde, en veelal goed met de L.O. en ook wel met de kleine R.V.V. samengewerkt. Toen Valkenburg werd bevrijd, was Heerlen echter nog in Duitse handen.
In Heerlen heeft de OD het na de bevrijding niet zo bont gemaakt, maar ook hier was men vooral bezig met het werven van nieuwe leden, wat de kwaliteit niet ten goede kwam. Cammaert schrijft daarover in hoofdstuk 8:
Willemsen slaagde er in ruim drieduizend manschappen op de been te brengen. Evenals in de overige Zuidlimburgse districten werden ze ingezet voor bewakingsdiensten, opruimwerkzaamheden, controles en patrouilles. Het overhaaste en naderhand teruggenomen bevel van 29 september 1944 waarin prins Bernhard de ontbinding van de O.D. gelastte, wekte grote onrust in de Mijnstreek.
Het hoofdkwartier van de nieuwe Binnenlanse Strijdkrachten in Brussel had een duidelijke voorkeur voor de K.P/L.O.
In navolging van Maastricht werd op 23 oktober 1944 ook de O.D. in het district Heerlen formeel opgeheven
De zelfbenoemde Ordedienst echter, die zich in Valkenburg pas NA de bevrijding heeft geformeerd, kan in deze plaats alleen daarom al niet tot het verzet worden gerekend maar tenminste voor een deel tot de boven genoemde „ongedisciplineerde jongelui“. We moeten natuurlijk oppassen, niet de hele O.D. over één kam te gaan scheren. In „Valkenburg 75 jaar bevrijd” wordt op p.73 uit het dagboek van de accountant Cees Jansen van de Wehryweg van maandag 18 september 1944 geciteerd: „Ik zie wat opplakken … Vrijwilligers voor de ‘Ordedienst’ … ik meld me.“ Toen waren de excessen van de eerste dag in het toen al bevrijde zuidelijke deel van Valkenburg al voorbij. En de O.D. deed, wat ze overal deden: zoveel mogelijk leden werven.
Op die eerste dag hebben zij ook in Valkenburg de hoofden van jonge vrouwen kaal geschoren die een Duitse vriend (of soms klant) hadden, de zo geheten „moffenhoeren“. Om de orde te handhaven? Volgens Wikipedia hebben vrijwel overal verzetsmensen aan dit soort wraakacties deelgenomen. Jammer genoeg wordt er niet nader ingegaan op de vraag, welke verzetsgroepen dat dan waren, behalve dan de meer algemene uitdrukking „O.D. en B.S.“. De B.S. bestonden, zoals gezegd, voor een deel uit O.D.-ers.
Een politieagent schijnt te hebben gezegd dat mijn vader het bevel daartoe zou hebben gegeven. Was die politieman daarbij aanwezig? Er deden veel geruchten de ronde en de politie zat op de Emmaberg in het nog niet bevrijde deel van Valkenburg. Want het zou toch op zijn minst opmerkelijk zijn, wanneer de leider van het verzet dat bevel zou hebben gegeven aan een groep die vlak daarvoor bijna een van zijn mensen had vermoord.
Iedereen die mijn ouders kende, weet trouwens, dat zij direct na de bevrijding de eersten waren die de verzoenende hand uitstaken naar de N.S.B.-leden binnen onze familie en daarmee de woorden van Jezus volgden: „Wie zonder zonde is werpe de eerste steen.“ en „Ga heen en zondig niet meer. (Johannes 8:7-11)“ tegen een vrouw, die hij zojuist van de lynchjustitie had gered.
Ik noem dit omdat dit voor het christelijk gemotiveerd verzet zeer essentieel was.
Dergelijke walgelijke scènes speelden zich na de bevrijding overal in de tot dan toe door de Duitsers bezette gebieden af. Bovendien heeft het alleen de vrouwen getroffen en vaak de verkeerde. Liefde is geen misdaad. Dit was door niets te rechtvaardigen. Dat zou ik zelfs dan herhalen, wanneer onomstotelijk vast zou komen te staan, dat ook de Valkenburgse L.O. zich daaraan schuldig zou hebben gemaakt. Maar al was het niet goed te praten, het was toch ook weer begrijpelijk, na al het geweld dat door de Nazi’s is gepleegd, en vergeleken daarmee ook vrij onschuldig.
Maar het doden van mensen uit wraakgevoelens is iets heel anders.
In het kleine Valkenburg is op de dag van de bevrijding iets gebeurd, dat de gemoederen tot nu toe, meer dan driekwart eeuw later (dus meer dan 3 generaties) nog steeds verhit. Het gevolg is, dat velen er liever niet over praten en dat noemen sommigen dan „het taboe van Valkenburg“.
Het gaat om het doodschieten van de 26‑jarige N.S.B.-er Funs Savelberg. Er zijn nog steeds twee kampen van nabestaanden, die van Savelberg aan de ene kant en van de daders aan de andere kant. En natuurlijk de grote meerderheid, die door die zwijgzaamheid niet echt weten, wat er gebeurd is. Dat geldt ook voor meesten van de voornoemde nabestaanden. Daarin wil ik verandering brengen. Ik behoor niet tot een van beide groepen van nabestaanden – ook al beweren sommigen dat – en wens maar één ding: voor zover dat mogelijk is de waarheid verder boven water te halen en vooral ook een einde te maken aan alle geruchten, vage vermoedens en halve waarheden. Want alleen zo kunnen de nabestaanden misschien eindelijk weer open over die dingen praten. In Zuid-Afrika hadden ze na het einde van de Apartheid een waarheidscommissie. Misschien heeft Valkenburg dat ook nodig. Want als er niet meer duidelijkheid komt en geruchten de ronde doen, kan dat alleen in het voordeel werken van diegenen, die altijd al „wisten“ dat ook die van het verzet eigenlijk maar boeven waren,
Daarom volgt hier een opsomming van de feiten, zoals ze door bronnen bevestigd zijn, maar ook hier en daar een interpretatie van mijn kant, waarin ik theorieën op hun aannemelijkheid weeg. Want er zijn uitingen in publicaties, die op onterechte vermoedens berusten en alleen maar nieuw kwaad bloed kunnen zetten. De geachte lezers moeten dan zelf maar zien, of ze me daarin kunnen volgen. We mogen beoordelen, maar niet veroordelen.
Met de Amerikanen kwam ook een gewezen onderduiker mee, die later terecht zou staan vanwege diefstal van geallieerde legergoederen. In het rapport van de Opsporingsdienst van het Militair Gezag in Valkenburg van 2 februari 1945 wordt hij Johnny Kruyt of Kruyf genoemd. In september was daar nog niets van bekend. In Valkenburg aangekomen, begon hij een klopjacht te organiseren naar echte en vermeende N.S.B.-ers en beweerde, in opdracht van de Amerikanen te handelen. Het groepje, dat deze klopjacht uitvoerde, noemde zich O.D. ofwel Ordedienst. Zie voor een beter begrip van wat de O.D. was en vooral ook wat hij NIET was, de hieraan gewijde paragraaf hierboven.
Het is weinig waarschijnlijk dat de oorspronkelijke O.D. met het groepje in Valkenburg überhaupt te maken had. Ook onduidelijk is , in hoeverre dit groepje iets te maken had met de journalist Ben Koster, zie hieronder. Naarmate mijn onderzoek van deze geschiedenis voortschrijdt, krijg ik steeds meer de indruk, dat zich in Valkenburg het Maastrichtse drama van de OD heeft herhaald.
Op de Valkenburgse bevrijdingsdag had zich aan het Grendelplein een menigte verzameld. Een landwachter werd aangevoerd om te boeten voor alles, wat de nazi’s hadden gedaan. (De Landwacht was een hulppolitie, die bestond uit N.S.B.-ers. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandse_Landwacht) Deze landwachter werd aan de Amerikanen voorgeleid, die hem weer aan voornoemde Nederlander doorgaven, die in hun midden was gearriveerd, met de woorden „Kill him“. Het ging immers om een Nederlander en de meegekomen Kruyt of Kruyf had zich bij hun als verzetsman voorgedaan. Zo namen de aanwezige Valkenburgers aan, dat dit alles in opdracht van de Amerikanen gebeurde, en dat die landwachter vast wel erge dingen had gedaan. Maar ook Willem Freysen, de hierboven genoemde medewerker van het verzet, die op het distributiekantoor onder het masker van nazigezindheid de boel behoorlijk heeft bedonderd, werd door deze lieden opgepakt. Dit is een duidelijk bewijs, dat ze geen enkele verbinding met het Valkenburgs verzet hadden. Pierre Schunck, die er met spoed bij gehaald werd, kon deze groep van Freysens onschuld overtuigen. De landwachter Savelberg had minder geluk, hij was immers inderdaad een collaborateur geweest.
Ondertussen arriveerde ook pater Ferdinand van het klooster van de „paters op de Cauberg“ op het toneel. Ook hij onderhandelde met dit groepje, eveneens zonder resultaat. Hij had met Pierre Schunck tijdens de oorlog in het verzet samengewerkt, en zo is het logisch, dat ze nu samen probeerden, Savelberg te redden of althans tenminste een christelijke en eervolle begrafenis voor hem te verkrijgen.
op de Cauberg in Valkenburg, direct na de bevrijding. De eerste foto toont het onderste einde van de Cauberg. Achteraan zien we het monument, waar de Landwachter Savelberg het slachtoffer van Lynchjustitie is geworden.
Deze foto’s maken deel uit van de nalatenschap van Pierre Schunck en Gerda Cremers. Zij zijn waarschijnlijk gemaakt door de fotograaf Frans Hoffman, die tijdens de bevrijding in Valkenburg de meeste foto’s heeft gemaakt.
Hieronder volgen enige citaten, waaruit deze toedracht blijkt. Het verhaal van de redding van Willem Freysen is ons kinderen Schunck door onze vader verteld. Uit het rapport van 2 februari 1945 van de Opsporingsdienst van het Militair Gezag door rechercheur A.C. van der Gronden:
Direct na de bevrijding voorzag hij (Harings) zich van wapens en kende niemand meer van degenen, die hem geholpen hadden. Hij promoveerde zichzelf tot leider, dat leidde tot het feit, dat Alphons Hendrikus Savelberg, geb. 6 november 1917 te Valkenburg, Landwachter, werd gefusilleerd. Johnny Kruyt of Kruyf, die thans gevangen zit, omdat hij waarschijnlijk diefstal heeft gepleegd van Geallieerde legergoederen was onderduiker en zou met de Amerikanen meegekomen zijn uit België. Deze gaf opdracht, om Savelberg te fusilleren, waarvoor Harings zich vrijwillig aanbood. Hij ging staan op 10 à 12 meter afstand en schoot met een repeteerpistool drie salvo’s, naar schatting 12 à 15 schoten, waarna Savelberg op den grond viel, nog leefde, en toen nog een paar schoten in het hoofd kreeg. Deze Harings kende de werking van het wapen niet, want ongeveer een uur tevoren had hij een gewezen sergeant om inlichtingen daaromtrent gevraagd. Dit drama speelde zich af aan het Grendelplein omringd door menschen en kinderen op 14 september 1944. Het was een ware marteldood van den landwachter.
Dit was lang het enige wat er schriftelijk over de gebeurtenissen aan het Grendelplein te vinden was. Tot een zekere drs. S. een interview met pater Ferdinand vond en begon, dat op zijn eigen manier te interpreteren.
Sommige oudere Valkenburgers kennen Pater Ferdinand ss.cc. nog wel (Jan van Westerhoven, 1934-1987), die overste van de Cauberg, met zijn karakteristieke stem en gezicht. Hij was met mijn ouders, het echtpaar Schunck-Cremers, bevriend. Tijdens de oorlog is de grot van de paters, achter het klooster, door het verzet o.a. als schuilplaats voor een gestolen Duits legervoertuig gebruikt. Uit zijn herinneringen:
Ik sprak daarop de personen aan die naar ik meende de leiding hadden, o.a. een Hollands sprekende jonge man die zich zoiets als een commandant opstelde. „Das“ heette hij, naar ik later hoorde. Een man die ik me ook nog herinner van de rechtszaak naderhand in 1945 te Maastricht. Ik wees hem erop, dat zoiets toch niet kon zonder een degelijke en geldelijke rechtspraak, waarop men mij vertelde dat de betrokkene, Alphons Savelberg voor een door de Amerikanen gevormde rechtbank te velde was veroordeeld, doch dat het vonnis door Nederlandse verzetsstrijders moest worden uitgevoerd.
…
Ik begaf me dan naar Alphons Savelberg vlak bij het monument en na een inleidend gesprek nam ik hem de biecht af. Daarna drong ik er bij hem op aan in het openbaar afstand te nemen van het nationaalsocialisme en zijn collaboratie met de vijand, zodat hij tenminste eervol begraven zou kunnen worden. Daarin stemde hij toe en ik riep de heren Pierre Schunck en Ben Koster erbij, waarop hij alsdan ten overstaan van ons drieën zijn spijt betuigde. Vervolgens werd de executie voltrokken door Jan Harings uit Valkenburg.
Sept. 1944
Was dit de groep, die jacht op foute Nederlanders maakte? In ieder geval staat Jan Harings in het midden, met het nummer 1 boven zijn hoofd. En er stat een onderduiker uit Amby bij.
Wie er niet bij staat: Ben Koster, die toch sterk met de O.D. sympathiseerde. Maar niet met deze „O.D.“?
Foto: Frans Hoffman
Zo hebben zij zich samen, zij het met weinig resultaat, voor Savelberg ingezet. Pierre Schunck als leider van het verzet, pater Ferdinand, eveneens verzetsman, als geestelijke bijstand. Dit is geen bewijs, maar omdat ik ze allebei heb gekend, weet ik dat ze als overtuigde en belezen christenen bezield waren van de woorden van Jezus: „Wie zonder zonde is werpe de eerste steen.“ en „Ga heen en zondig niet meer. (Johannes 8:7-11)“ die ik hierboven al heb aanghaald.
Ten overvloede dit citaat van Cammaert uit Hoofdstuk 7 – De knokploegen en de geschiedenis van de stoottroepen tot de zomer van 1945:
De lokale geestelijkheid en secretaris Moonen ontvingen voortdurend bezoek van illegale werkers en werden over vrijwel alle, in moreel opzicht zwaarwegende aangelegenheden, zoals liquidaties, geconsulteerd. Zij beklemtoonden keer op keer dat men de nagestreefde doelen, indien ook maar enigszins mogelijk, op geweldloze en humanitaire wijze moest zien te bereiken. Zelfs de kleinste risico’s dienden vermeden te worden.
En Ben Koster? Hij schrijft in 1946 in „Neerlands Partisanen“ op blz 147 over deze gebeurtenis:
„Ook was ik getuige van een terechtstelling. Een landwachter, die werd uitgehaald, werd standrechtelijk neergeschoten door een Nederlandsche jongeman, hetgeen overigens niet in overeenstemming was met de richtlijnen door onze regeering gegeven.“
Dit is een voorzichtige afkeuring: niet van de O.D. als zodanig, maar wel van de gebeurtenis. Hij werd blijkbaar heen en weer getrokken tussen zijn loyaliteit tegenover de O.D. in zijn algemeenheid en zijn afkeuring van het gebeurde (zelfs als die afkeuring pas is ontstaan, nadat bleek dat het hier NIET om het vonnis van een krijgsraad was gegaan). Voor zover tot dusverre bekend, heeft hij daarover verder niet geschreven. Uit schaamte of berouw of wat dan ook, weten we niet, we kunnen alleen afgaan op wat hij zelf heeft geschreven, maar dat is toch het een en ander:
Hij was een voorvechter (en misschien ook lid) van de O.D., wat blijkt uit zijn artikelen en commentaren. („Critiek op den O.D. is misdadig en in hoge mate ongezond“ in De beste stuurlui, Limburgsch Dagblad 22-09-1944) Maar hij bedoelde daarmee de Heerlense O.D. (waar het LD verschijnt) en niet de „ongedisciplineerde jongelui“ in Valkenburg. Toch had hij nationalistische vooroordelen jegens de Duitsers en wat hij schreef over vrouwen, zou tegenwoordig echt niet meer kunnen.
Maar dat maakt hem nog lang niet tot een lyncher. Ook staat hij niet op de foto van het groepje rond Harings in de grotingang, die zich ook O.D. noemden, maar wel met de gezondheidsinspectiegroep van het Militair Gezag en Pierre Schunck, die deze groep naar Valkenburg gehaald heeft, almede een grote en een kleine vrachtwagen vol eten voor de mensen in de grotten (zie Levensmiddelen voor de grotten).
Wat zegt ons dat? Wanneer men dan al deze foto’s als stille getuigen voor de gebeurtenissen van die dagen wil gebruiken, dan moet men dus het wel goed doen en op dergelijke details letten, en niet waar die foto’s precies zijn opgenomen. Want de voornoemde inspectie-groep was in iedere grot, waar mensen schuilden.
Uit het bovenstaande citaat van pater Ferdinand blijkt in ieder geval NIET, dat één van deze drie personen enige rol bij de executie van Savelberg heeft gehad, zoals door drs. S. uit het citaat wordt geconcludeerd. Er blijkt alleen uit, dat ze een eervolle begrafenis voor hem mogelijk hebben gemaakt. Punt.
Dat het Valkenburgs verzet met deze lynchpartij niets van doen had, blijkt vooral uit de op het nippertje voorkomen executie van Freysen. Maar ook het feit, dat de schutter Harings niet eens wist, hoe hij een geweer moest vasthouden, en dat hij dat van de Amerikanen heeft gekregen (buitgemaakt op de Duitsers) en niet van het verzet, spreekt boekdelen. De oorpronkelijke OD, die zich immers zelf als militaire organisatie beschouwde, bestond voor het grootste deel uit oud militairen, niet uit jongens als Jan Harings. Het gewapend deel van het Zuidlimburgse verzet, de K.P. o.l.v. Bep van Kooten, zat trouwens in Ulestraten, dat op dat moment nog in Duitse handen was. Uit de woorden van pater Ferdinand blijkt, dat men er op dat moment niet aan twijfelde, dat dit alles op bevel van de Amerikanen gebeurde.
Toch was het later waarschijnlijk voor het verzet, maar waarschijnlijk ook voor velen van de O.D., een pijnlijke herinnering, omdat men deze zinloze moord niet heeft kunnen voorkomen. Want de doelstelling van de L.O. was het verlenen van humanitaire hulp als enige mogelijkheid, actief aan de strijd tegen het fascisme deel te nemen. Men was zich van de eigen militaire zwakte en morele kracht terdege bewust. Bij deze zij nog eens aan de houding van het verzet uit religieuze overwegingen in Limburg herinnerd:
De lokale geestelijkheid en secretaris Moonen ontvingen voortdurend bezoek van illegale werkers en werden over vrijwel alle, in moreel opzicht zwaarwegende aangelegenheden, zoals liquidaties, geconsulteerd. Zij beklemtoonden keer op keer dat men de nagestreefde doelen, indien ook maar enigszins mogelijk, op geweldloze en humanitaire wijze moest zien te bereiken.
Terwijl de doelstelling van de O.D. duidelijk blijkt uit de bovenstaande proclamatie.
Het echte Valkenburgse verzet heeft zich van deze lynchmoord nooit gedistantieerd en ook niet hoeven distantiëren. Zoals de oud verzetsman en rechercheur Van der Gronden het uitdrukte: „Het was een ware marteldood van den landwachter.“ (zie boven) Men had er gewoon niets mee te maken. En dat wist iedereen. Behalve een historicus, wiens naam ik hier niet ga noemen, om niet ook nog reclame voor zijn geschrijf te maken en die vindt, dat hij mensen kan zwartmaken met insinuaties, die op niets zijn gegrond dan op zijn eigen onwetendheid.
Ook op andere plaatsen speelden dit soort jongelui en halve of hele criminelen een dergelijke rol. Een voorbeeld van een verzetsman uit Moresnet-Kapelle, dat Belgische bedevaartsplaatsje achter Vaals, dat door de Duitsers tijdens de oorlog was ingelijfd. Het wordt hier aangehaald om te tonen, hoe belangrijk het is, Daar zat een Duitse Franciscaan, Bentivolius Marxen OFM, die vluchtelingen zoals ontsnapte krijgsgevangenen, Joden en neergestorte geallieerden de nabije grens naar België over hielp. Op 11 september 1944 wilden de vluchtende Duitsers hem meenemen, omdat hij ook Duitser was. Toen hij dat weigerde, wilden ze hem doodschieten. Een woedende menigte heeft dat toen verhinderd. Op een korte biografie van pater Bentivolius lezen we: „Daags erna kwam met de Amerikanen een groep van de „Armée Blanche“ - zelfbenoemde vrijheidsstrijders van het laatste uur (die meer plunderaars en boeven waren) in Moresnet. Nadat in de kamer van de pater een helm van de luchtbescherming met een hakenkruis erop was gevonden, zette de zelfbenoemde bende vrijheidsstrijders de pater tegen dezelfde muur waarop hij de dag ervoor bijna was neergeschoten. De moedige tussenkomst van een jonge misdienaar, die overtuigend het werk van de priester in de onzalige bezettingstijd beschreef, redde deze keer zijn leven.“
Open vragen
Harings is vrijgesproken van de moord op Funs Savelberg. „Te goeder trouw“ was hij geweest, staat in het oordeel. Want hij verkeerde in de veronderstelling, dat Savelberg rechtsgeldig door een krijgsraad was veroordeeld. Vreemd blijft, waarom hij dan niet naar een schriftelijk bewijs daarvan heeft gevraagd. Maar inderdaad, de echte schuldige is natuurlijk de opdrachtgever. Was dat de Amerikaan, die gezegd heeft „Kill him“? Bij hem moeten we er wel aan denken, dat hij sinds de landing in Normandië ontelbare doden onder zijn vrienden heeft zien vallen, maar ook Duitse soldaten. En dan word zo’n jonge kerel opeens gevraagd: „Wat doen we met die verrader?“
Of was dat Johnny Kruyt of Kruyf zoals hij in het rapport van de Opsporingsdienst van het Militair Gezag van 2 februari 1945 wordt genoemd? En waar is die dan gebleven? Is hij ooit ter verantwoording geroepen? En wie was die meneer Das, over wie pater Ferdinand schrijft? Misschien was Das de schuilnaam van Johnny Kruyt of Kruyf, zoals in die tijd velen hadden?
De rest van de papieren over dat proces is niet meer te vinden. In die tijd is er wel meer zoek geraakt. Of vond iemand die hele zaak te pijnlijk?
Het gevolg is in ieder geval, dat daardoor nu naar hartelust gespeculeerd kan worden. Beweer maar wat, het tegendeel valt moeilijk te bewijzen. Daarmee kun je zelfs boeken verkopen, ook al staat dat een echte verwerking van de oorlog en het begraven van de strijdbijl in de weg.
En toch wordt dat langzamerhand wel tijd.
Ik wil geen haat zaaien, integendeel. Ik wil juist dat dat na 75 jaar eindelijk ophoudt.
Na de herdenking van Valkenburg 75 jaar bevrijd verscheen op 20-09-2019 in De Limburger deze column oner de titel Het taboe van Valkenburg, waarin onder het mom van een gedifferentieerde beeldvorming wordt beweerd, dat de bevrijdingsfeesten in een ongenuanceerde zwart-wit vorm waren gevierd. Niets is minder waar.
Een van de belangrijke doelstellingen bij de vieringen in Valkenburg, was juist die gedifferentieerde beeldvorming. Alleen al de keus van mensen die er een kaars hebben opgestoken, maar ook de inhoud van het herdenkingsboek. Er werd herinnerd aan de getraumatiseerde NSB-kinderen, aan de discriminatie aan de kant van de bevrijders (van de Afro-Amerikanen), aan de gesneuvelde Duitsers (in Valkenburg de grootste slachtoffergroep), aan de nog steeds gediscrimineerde Sinti en Roma. En natuurlijk aan het bijna vergeten verzet. Door deze column wordt zo de organisatie van de vieringen eventjes in een verkeerde hoek van hoera-patriottisme en een zwart-witte kijk gezet.
Er wordt aandacht besteed aan een „historicus“, die sinds jaren probeert de lynchmoord op een collaborateur het Valkenburgs verzet in de schoenen te schuiven. Daarbij verwisselt hij het verzet met een op de dag van de bevrijding opgericht groepje, dat zich Ordedienst noemde en bijna ook een verzetsman had gelyncht. Deze historicus is er al jaren geleden op gewezen, dat zijn beweringen op foute vermoedens berusten, maar hij blijft erbij, en beweert nu ook nog dat Pierre Schunck opdracht zou hebben gegeven, de zogenaamde moffenhoeren kaal te scheren.
Een taboe bestaat alleen als obsessie in het hoofd van iemand, die zelf hierover geen open disussie aandurft.
Wie meer wil weten over de OD in Limburg, leze Hoofdstuk 8, de O.D, van Het verborgen front: geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het hele boek
Valkenburg is niet op één dag bevrijd, omdat de opmars van de Amerikanen aan de Geul een paar dagen tot stilstand kwam. Daardoor verliep het front tussen 14 en 17 september 1944 dwars door Valkenburg langs de Geul. Tijdens die bevrijdingsdagen was bijna heel Valkenburg geëvacueerd. Waarvoor op andere plaatsen de mensen een bunker of de kelder opzochten, werden in Valkenburg natuurlijk de grotten gebruikt, de gangensystemen in het zachte kalkgesteente, die in de loop van de eeuwen bij de winning van bouwstenen waren ontstaan. Deze grotten lagen in het bevrijde, zuidelijke gedeelte van Valkenburg.
Op veel plaatsen vinden we in de grotten inscipties als deze, gekrast of met houtskool, met de namen van de mensen, die op deze plek hebben geschuild.
Al voordat de Amerikanen Valkenburg binnentrokken, was het grootste deel van de bewoners van Valkenburg en enkele ander plaatsen in het Geuldal in de gangsystemen van de voormalige kalksteengroeves gaan schuilen voor het oorlogsgeweld. In de volksmond heten ze de grotten.
Jan Schurgers schreef in Oorlogsmonumentjes in Valkenburg (Kijk op Valkenburg, 4-2013 nr. 2 (mei, juni, juli), p. 4-7).
Veel bewoners zochten een veilig heenkomen en dat vonden ze in de mergelgrotten. In de Gemeentegrot verbleven toen zo'n 3000 mensen, in de Heidegroeve 1700, in de Fluwelengrot 300 en in de Sibbergroeve 200.
De oudste dochter van Pierre Schunck herinnert zich:
Wij, de bewoners van de Plenkertstraat, zaten natuurlijk in de Heidegroeve, oftewel de championskwekerij tegenover de brouwerij. Tegen het einde van de oorlog was de Organisation Todt ermee begonnen, die grot als bomvrije fabriek in te richten. Daar hadden ze kamertjes voor het personeel ingericht, die nu goed van pas kwamen. Ieder gezin kreeg een eigen kamer toegewezen.
Tijdens de bevrijdingsdagen, dagen van harde gevechten in Valkenburg, hadden de meeste inwoners hun heil gezocht in de grotten aan de Cauberg en aan de Plenkert. In zijn boekje „Limburg in den Wereldbrand“ wijdt M. Kemp de volgende regels aan de moeilijke en angstige dagen, die de Valkenburgers toen hebben doorgemaakt: „Wel zijn de Amerikanen op 14 september tot Valkenburg doorgedrongen, doch de bewoners van dit gedeelte van het Geuldal hebben nog ettelijke hachelijke dagen doorleefd. De ellende begon met het laten springen van enkele bruggen over de Geul, met zo overmatige ladingen dynamiet, dat verschillende huizen en hotels erdoor vernield werden (Zie fotoarchief Hoffman). Vele bewoners van het stadje hadden een schuilplaats in de nabij gelegen mergelbergen gezocht, doch al spoedig raakten de levensmiddelen op, kwam men zonder licht te zitten en begonnen, vanwege de overbevolking, onhoudbare toestanden op het gebied van hygiène te heersen. In de grotten zijn in die dagen, terwijl het artillerie-duel in de omringende bossen met volle geweld daverde en tal van granaten in de verlaten huizen sloegen, een drietal kinderen geboren en is een oude man een overigens natuurlijke dood gestorven. Niets te vroeg kwam hier het uur van de bevrijding!“
Zie ook het artikel in De Limburger: „In de schuilgrot stonk het verschrikkelijk“
YouTube: Schuilen in de grotten, Jac Diederen, Nederlands & Valkenburgs
De Geul, die tijdens de bevrijding van Valkenburg gedurende een paar dagen de frontlijn was, stroomt door de dorpen (van oost naar west) Stokhem, Etenaken, Schin op Geul, Valkenburg, Houthem, Meerssen en Itteren. De rode lijnen zijn snelwegen. Zij waren toen nog niet gebouwd.
Door de Duitse beschietingen vanaf het plateau bij Schimmert kunnen de Valkenburgers de grotten noch steeds niet verlaten en er dreigt honger.
16 Sept 44
The bearer Peter Joseph Arnold is known to us as a friendly ally and is on business known to us. He will will depart for Maastricht and return by 2400 this date.
[Signature]
Capt. ...
(Crop)
16 Sept kregen de Am troepen in Valkenburg bericht, dat Maastricht in handen van het Am. leger was.
Rechtstreeks contact via Berg en Terblijt of Meerssen was er niet.
De Valkenburgse groep Amerikanen was vanuit De Planck en Noorbeek over de rijksweg Maastricht - Aken naar Margraten en Sibbe gekomen. Dit was hun opdracht, tenminste alzo werd mij duidelijk gemaakt. Eerst de weg Maastricht - Aken afsnijden voor Duits transport en dan afwachten tot de stad Maastricht gevallen was.
Zij staken nu de Geul over en verschaften zich een toegang tot de provinciale weg naar Meerssen. Valkenburg werd dus nu helemaal bevrijd. Vervolgens kreeg ik het verzoek om via de weg Berg en Terblijt naar Maastricht te gaan, waartoe mij een soldaat met jeep ter beschikking werd gesteld.
Ik had om een contact met Maastricht verzocht, met name met de voedselcommissaris Niesten. Hiertoe had ik nu gelegenheid. Van Jean Hendriks had ik vernomen dat de Duitsers zich via de Geulhemer Berg hadden teruggetrokken tot aan de noordkant van de Geul, achter de molen. Zij hadden onderwijl nog een bezoek gebracht aan de grot, waarin de
bevolking van Berg zat. Dit had tot enige consternatie aanleiding gegeven, omdat de bevolking meende, reeds bevrijd te zijn.
De reis naar Maastricht over de verlaten prov. weg liep dan ook zonder incidenten, alhoewel nog regelmatig vanuit de hoogte bij Schimmert door de Duitsers op de overkant van de Geul geschoten werd, en ik zag boven de Ravensbosch steeds wolkjes van ontploffende granaten.
In Maastricht kwam ik bij Militair Gezag terecht op het Vrijthof, om te weten te komen waar de voedselcommissaris bereikbaar was. Binnenkomend werd ik staande gehouden door een soldaat in Engels uniform. Deze verwees mij naar een stampvolle wachtruimte. Ik ging maar weer naar buiten en vroeg mijn jeep-chauffeur, een zwaarbewapende Amerikaanse soldaat, om mij te vergezellen. Deze vroeg aan de wachthebbende soldaat in het Am. Engels: „Waar zetelt je commander?“ Prompt werden wij ernaar toe geleid, langs alle wachtenden heen. Ik droeg de armband met salamander (teken van het verzet).
De Militaire Commandant stond op, zond mensen weg, en was duidelijk nerveus. Ik legitimeerde mij, wijzend op de armband, als rayonleider der L0 in Valkenburg, deelde mee dat de bevolking in de grotten verbleef, zonder voeding en zonder medische verzorging en medicijnen. Ik vroeg levensmiddelen en vervoer ervan. Voor vervoer wist hij te kunnen zorgen. Verder wist hij, dat Duitse legervoorraden in een keramische fabriek waren gevonden en dat de voedselcommissaris aldaar bezig was, deze te inventariseren.
De rest van het verhaal heeft Pierre Schunck later geschreven. Daar vervolgt hij:
De voedselcommissaris vond ik bij de Sphinx. Deze hielp uitstekend. In de gaarkeuken bij de Sphinx werden een hoeveelkeid tonnen , (gereinigde vuilnisemmers) met warm voedsel gevuld. Het vervoer bleek een grote vrachtwagen der ENCI te zijn. Brood kwam van de Maastr.Broodfabriek, in een bestelwagen van een plaatselijke drogist. De voeding was dus klaar. Na een paar dagen kwamen van het Rode Kruis een arts, een verpleger, een paar officieren en ettelijke journalisten. Deze voedselvoorziening is doorgegaan tot en met de verzorging der evacué’s uit Kerkrade, die ten dele naar Valkenburg kwamen. Toen de Amerikanen konden doorstoten naar de mijnstreek, hield de duitse beschieting op, en kon de bevolking de grotten verlaten.
Lees meer over de evacuering van Kerkrade, en met name ook van het ziekenhuis, bij Dr. Gerd Kreijen, die daar arts was. Na de evacuatie kwam een deel van deze mensen alsmede Dr.Kreijen naar Valkenburg. (Vanwege de vele hotels. In Hotel Franssen werd een tijdelijk ziekenhuis ingericht.) Hij was een neef van mijn moeder en woonde in die tijd bij ons.
Na de interventie bij het Militair Gezag door Pierre Schunck (geheel rechts) werd rond 16 september deze inspectiegroep gestuurd.
Pierre Schunck schrijft:
Inspectie van Militair Gezag ± 16 (half sept. 1944) in de grotten van Valkenburg omtrent voeding, gezondheidstoestand etc.
Leiding had ’n Kap. ter Zee Drost.
Een Maastrichtse arts was bij de groep. De groep werd rondgeleid door de gemeente-opzichter Drissen. Ik moest informatie geven.
De opname is ontstaan aan de ingang van de Heidegroeve (Plenkertstraat), waar ook mensen schuilden voor de artilleriebeschietingen.
Opzichter Drissen is de 2e van links, met carbidlamp.
Foto: Frans Hoffman
Gerhard (of Gerd, Gerard) Kreijen (Kreyen) was chirurg en vrouwenarts aan het St.-Josefziehenhuis in Kerkrade.
In het onderstaande verhaal speelde hij een belangrijk rol als onderhandelaar, samen met Pierre Schunck, de man van zijn nicht Gerda Schunck-Cremers. Vandaar dat het hier uitvoerig wordt geciteerd uit:
Het geluk van Limburg door Marcia Luyten
blz. 128-128
De Bezige Bij, ISBN 9789023496250, € 19,90
http://www.volkskrant.nl/boeken/meeslepende-geschiedenis-van-de-mijnstreek~a4191200/
Een spannend boek, al zou je dat misschien niet verwachten van een „geschiedenisboek“. Het vertelt afwisselend het verhaal van de mijnbouw in Limburg en van de familie van Jaques (Sjakie) Vinders.
Dit verhaal speelt zich af in September 1944. De geallieerde opmars
„stokte op de Siegfriedlinie, de westelijke verdediginswal van ruim 600 kilometer langs de Duitse grens die doorliep tot in Nederland en dwars door Kerkrade de Nieuwstraat scheidde van de Neustraße. Kerkrade werd een frontstad. Het westelijk deel, met Heilust en Spekholzerheide, werd op 17 september door de Amerikanen bevrijd, net als het nabijgelegen Heerlen. Het oostelijk deel van Kerkrade, achter het Miljoenenlijntje (de 12 kilometer lange spoorlijn tussen Schaesberg en Simpelveld die bij aanleg 1 miljoen gulden per kilometer had gekost), werd vuurlínie. Eerst zaten de bewoners een week lang in hun kelders, terwijl kanonskogels, mortieren en granaten om hen heen insloegen. Leidingwater was er niet meer, stroomleidingen waren stuk en het laatste eten was al dagen op. De bevrijders waren binnen handbereik en akelig ver. De Duitsers gaven zich niet zomaar gewonnen. Op 13 september togen ze naar de Oranje-Nassau 1. Ze vulden de turbines een voor een met springstof en bliezen alle turbogeneratoren op. De bovengrondse mijn was daarmee zo goed als vernietigd. Hetzelfde gebeurde bij de Emma, de Maurits en de Julia. Ruim 85 procent van de energievoorziening van de Oostelijke Mijnstreek werd opgeblazen. De woonwijken van Kerkrade-Oost moesten een Duitse vesting worden die de Siegfriedlinie zou versterken. Op 25 september kreeg Kerkrade-Oost te horen dat het moest worden ontruimd. Om 4.30 uur kwam het bevel om te evacueren, om 12.00 uur moest de stad leeg worden opgeleverd. De in 1941 afgetreden burgemeester Habets keerde terug om de evacuatie te organiseren. Een stoet van 30.000 mensen trok over de enige hoofdweg die door de Duitsers was vrijgegeven, naar Ubachsberg en Wijlre.
Het was een kolonne als uit een Afrikaanse oorlog. Magere, wankele families, met vee aan een touw, tassen op de rug en wat ze op een kar konden sjouwen voor zich uit duwend, op de vlucht voor geweld. Onderduikers liepen mee in de stoet, ook joodse mannen en vrouwen die voor het eerst in jaren weer de open lucht zagen. Ze ademden kruitdampen. Toen het bombardement losbrak, was de stoet nog en route. Ouders wierpen zich op hun kinderen.
De enige achtergeblevenen in de wijk waren de patiënten en het personeel van het Sint-Jozefziekenhuis. Ze konden niet weg. De Duitsers hadden lang geleden de ziekenwagens in beslag genomen. De gevechten barstten los en het Sint-Jozef lag in het epicentrum van de beschietingen. Na een nacht en een dag in de vuurlinie besloten de achterblijvers toch te vertrekken. Honderden patiënten, sommigen pas geopereerd, hoogzwangere en net bevallen vrouwen, werden naar Kerkrade-West gereden op ziekenhuisbedden en met kruiwagens waarin matrassen waren gelegd. Verpleegkundigen en artsen duwden de zieken terwijl de Duitsers granaten naar hen gooiden. Op 5 oktober 1944 verliet de laatste Duitser Kerkrade. Twee weken later keerden de Kerkradenaren terug naar hun vrije maar kapotgeschoten stad. 240 Amerikaanse soldaten hadden er hun leven gegeven. Als dank werd het Ambachtsplein omgedoopt in 0ld Hickoryplein, naar de 30ste Infanteriedivisie ‘Old Hickory’ van het Amerikaanse leger.“
Dr. Christine Schunck: „Nadat de Amerikanen Valkenburg en Heerlen eind september 1944 al bevrijd hadden, werd hun opmars gestuit bij Kerkrade. De Duitsers dwongen toen de hele bevolking van 30.000 zielen te vertrekken. Alleen de patiënten waren achtergebleven in de kelders van het ziekenhuis. Gerd heeft toen contact gezocht met Pierre Schunck in Valkenburg (leider van de onderduikershulp aldaar) en ze hebben samen onderhandeld met de bezetters om gedurende enkele uren een corridor open te stellen waarlangs patiënten afgevoerd konden worden met bestelwagens van Pierre en verder met alles wat maar rijden kon. De familie Kreijen kwam daarna gedurende een maand of twee bij ons in huis wonen. Gerd werkte zolang in het noodhospitaal in hotel Franssen in bevrijd Valkenburg totdat ze weer terug konden naar Kerkrade.
bidprentjes archief rijckheyt.nl
Een Britse Hampden AD937 stort in de nacht van 8 juli 1941 omstreeks 1:20 neer tussen de Putweg en de Curfsweg (Open Street Map) in Houthem. Drie bemanningsleden komen om het leven: sgt. Glyndwr Owens, flight sgt. Raymond Wordsworth en sgt. Joseph Frank Walton.
Over het vierde bemanningslid, P/O. J.G.N. Braithwaite, schrijft Jan Diederen in Mijn oorlog en bevrijding, blz. 33:
Hij weet zich met een parachute te redden, maar is zo zwaar gewond dat hij als krijgsgevangene door de Duitsers naar een lazaret in Maastricht moet worden gebracht en zo kan overleven.
Het Engelse toestel van het type Handley Page Hampden Mk I AD937 en behorend tot het 61-ste squadron is onderweg voor een bombardement op het spoorwegstation in Mönchen-Gladbach.
Het 61 Sqdn. Royal Air Force Volunteer Reserve is gelegerd op de Hemswell Air Base
In de nacht van 28 op 29 juni 1943 stortte een Britse bommenwerper brandend neer bij Kasteel Chaloen. (Open Street Map), een Halifax II (Serienr: JB907), van het 78 Sqdn (eskader). Waarschijnlijk neergeschoten door een Duitse nachtjager.
Zie voor de namen van de in en om Valkenburg gesneuvelde geallieerden onze database
Hoewel er in en om Valkenburg tussen 14 en 17 september 1944 hevig werd gevochten zijn er „maar“ zes soldaten van de Old Hickory Divisie gesneuveld. Het zijn Quentin Begore en Sam Viviano op de zestiende; Henri Morgan, John Reeves, Cleaver Buckler en Peter Spoganetz op de zeventiende. Alle zes behoorden tot het 119de regiment, het onderdeel van de Old-Hickory-divisie, dat Valkenburg heeft bevrijd. In de gemeentegrot zijn ze in 1994 door Albert Widdershoven vereeuwigd. Foto van J.P. Wyers op de website over de 30th Infantry Division Old Hickory
Na de bevrijding van Valkenburg in september 1944 was de oorlog nog niet voorbij. In Valkenburg 75 jaar bevrijd lezen we op blz. 155: „Op nieuwjaarsdag 1945 stortte in de wei van boerderij Maas in Vilt tegen 10 uur ’s avonds een brandende Lancaster neer. De bommenwerper was op de nadat het een spoorweg-emplacement bij het Duitse Vohwinkel (Wuppertal) had gebombardeerd.“ (Bron: Frans Bergsteijn).
Toestel: Avro Lancaster III, Registratienummer: ME321
Vertrokken van: RAF Station Mepal om 15:48. Op de terugweg van de successvolle missie werd het vliegtuig boven Nederland onbestuurbaar en stortte neer bij Vilt.
Alle acht bemanningsleden kwamen bij de crash om het leven:
Zij behoorden tot de Royal Air Force Volunteer Reserve - Group 3 - Squadron 75 (Nieuw Zeeland) op Mepal.
Piloot Raymond John Newton, 28, piloot Richard Justin Aitchison, 28, navigator Harry Sansome, 21, air bomber Arthur Lee, 25, telegrafist Victor James Clark, 20, boordwerktuigkundige, flight engineer) John Stanley Hoskins, 23, boordschutter, air gunner) Martin Brennan, ? en staartschutter Leonard James Cooke, 19. Zij allen kwamen om het leven.
Read more: https://www.baaa-acro.com/crash/crash-avro-683-lancaster-iii-vilt-8-killed
Limburg was al vrij, het was de laatste maand van de oorlog in Europa, toen op Vilt bij Valkenburg het laatste oorlogsslachtoffer in Valkenburg viel, op de heuvelrug van het grote veld gelegen aan de Geulgracht (Bron: Frans Bergsteijn).
Theodore F. Lasch, piloot met de rang van Flight Officer, dienstnummer T-063074, diende bij de 364th Fighter Group, 385th Fighter Squadron, stortte neer in een Mustang P-51 'Lucky Lady' #4415019 op een missie naar Oranienburg. De reden van de crash is niet bekend, maar hij staat te boek als KIA, killed in action en is begraven op de oorlogsbegraafplaats Margraten (vak k rij 8 plek 6)
Onderscheidingen: ★ Air Medal ★ Purple Heart.
De 364th Fighter Group vloog 342 missies in P-38 Lightnings en P-51 Mustangs vanaf Honington, Suffolk. De missies varieerden van het begeleiden van bommenwerpers, het duikbombarderen en beschieten van doelen tot patrouillemissies.
De P-51 Mustang op Wikipedia)
In September 1984 bezocht een aantal voormalige leden van de Old Hickory divisie Europa en kwamen ook naar Valkenburg. Bericht van het Limburgs Dagblad van 21-09-1984:
Vanmorgen zijn ze vertrokken. Richting Schiphol en vervolgens de States. Terug naar huis. Zeventien dagen nadat zij in „America” begonnen waren aan een – wat toen nog heette – een bezoek aan veertig jaren bevrijd Maastricht en Zuid Limburg. Een „visit” dat echter uitgroeide tot een op vele momenten indrukwekkende, ontroerende en soms naar de keel grijpende pelgrimage. Of, zoals EDWARD CIUCEVICH uit Savannah in Georgia het uitdrukte: „Een tocht die oude wonden opentrok, bestaande vriendschappen versterkte en nieuwe smeedde. Onvergetelijk! Ik ben dankbaar dat ik er bij ben geweest”. Er bij. In Nederland, in Frankrijk, in België. In West-Duitsland óók. Maar bovenal in Limburg. Vanmorgen zijn ze vertrokken.
Vermoeid, boordevol indrukken. Een tikkeltje verdrietig én een beetje blij. De een, BUSTER SIMMONS uit Burlington in North Carolina, met een frivolité in zijn bagage. Geschenk van MARIA „IEKE“ SONNENSCHEIN uit Heerlen voor Bessie-May, Busters vrouw. De ander, EDWARD MELNAR uit Ventura in Californië, met bij Bon Goût in Maastricht gekochte peperkoeken met gember. Om maar iets te noemen. Vóór ze vertrokken namen ze (opnieuw) afscheid van vele Limburgers. Zoals EARL DEARBORN uit Plymouth, van THEO DOLS uit Heerlen. De Yank en de Limburger hebben destijds samen gevochten. Zijn vrienden gebleven. Evenals hun echtgenotes, MARION en GEERTJE, dat thans zijn. Zoals ROBERT HILLEQUE uit Franklin Park in Illinois van PIERRE SCHUNCK uit Schaesberg. Veertig jaren geleden, op 14 september’44, leidde Pierre Schunck een Old Hickory—stoottroepje (in een stuk of wat open jeeps met machinegeweren) vanaf de Daelhemmerweg bij Sibbe naar het Grendelplein, onder de Grendelpoort, naar de Muntstraat en verder Valkenburg in. Gids Schunck zat op de motorkap van de eerste jeep. Achter hem enkele Yanks. Eén van hen: Robert Hilleque. Pierre Schunck zag hem enkele dagen geleden in Hotel Voncken in Valkenburg terug. Op de Kerkraadse markt voor d’r Joep heeft fotograaf Theo Gijzen ze later vereeuwigd. Herinneringen, (her-)ontmoetingen, emoties, verhalen…
Tussen 1944 en 1946 was „Militair Gezag“ het voorlopig bestuursorgaan. Het Limburgse M.G. zetelde aan het Vrijthof in Maastricht. Onderstaande aantekening uit het achief van Pierre Schunck geeft aan, hoe het M.G. probeerde, vat op zijn moeilijke taak te krijgen
Een studie naar de werkzaamheden van het Nederlandse Militair gezag in de overgangstijd na de geallieerde bevrijding van Nederland.
Het ‘Circus Kruls’, Militair Gezag in Nederland, 1944-1946, door Dr. Dick Schoonoord (Amsterdam 2011). Met link digitaal boek, pdf
Poging van M.G.
om de voormalige illegale werkers in georganiseerd verband tot medewerking te brengen met militair gezag van generaal Kruls
Zij zouden Contact Officier worden tussen M.G. en de bevolking.
Stoottroepen
De bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 is nog niet het einde van de oorlog, die in Europa nog tot mei zou duren. Een deel van de verzetsmensen, vooral natuurlijk van de KP, traden toe tot het leger, werden geformeerd tot de Stoottroepen en namen zo nog in militair verband deel aan het verslaan van de nazi’s.
Lou de Jong schrijft: „Er waren in Maastricht onder de illegale werkers velen wier hartewens het was aan de Geallieerde militaire operaties te kunnen deelnemen. Die wens leefde vooral bij de leden van de Knokploegen. Hoe konden zij ingeschakeld worden? Ter bespreking van die vraag begaf de districts-sabotage-commandant van de KP, B.J.C. (‘Bep’) van Kooten, zich op 17 of 18 september naar het hoofdkwartier van prins Bernhard.“
„Op 19 september was deze in Maastricht terug waar hij onmiddellijk met het recruteren begon, trots op het feit dat hij, een KP’er, en niet een OD’er of RVV’er de zo belangrijke commandantsfunctie in de wacht had kunnen slepen.“
Het Koninkrijk_der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, Deel 10a, Het laatste jaar I, tweede helft blz. 556
Op 20 september verschijnt Bep van Kooten bij zijn verzetscollega „Paul“ en deelt mede, dat de verzetsmensen zich verzamelen in de Koninklijke Stoottroepen en verzoekt „Paul“ daartoe zijn medewerking te verlenen. „Paul“ maakt er trots reclame voor bij de L.O.-leden.
Bep van Kooten, die tijdens zijn reis naar Brussel door de opperbevelhebber van het nieuwe Nederlandse leger, Prins Bernhard, tot commandant van de Limburgse Stoottroepen is benoemd, stelt „Paul“ aan tot officier voor personeelszaken. Zo neemt „Paul“ niet alleen de reclame op zich, hij is nu ook voor de aanwerving van nieuwe soldaten verantwoordelijk. Als man van het bedrijfsleven kent hij het klappen van de zweep.
Benoeming tot officier voor personeelszaken van de Limburgse Stoottroepen door de commandant, Bep van Kooten.
Nederl. Binnenl.Strijdkrachten
Stoottroepen
Commandant Limburg
--------------------
Te Velde, 17 November 1944
Tot officier voor personeelszaken wordt door mij benoemd:
P.J.A. Schun[c]k, Identiteitsbewijs no1918.
Degenen van wie hij de medewerking vraagt in zaken welke
onder hem ressorteeren, te weten alle persoonlijke aangelegenheden
van de manschappen der Stoottroepen, met uitzondering van bewapening
verzorging en soldij, worden verzocht hem deze te verleenen.
Zijn werkterrein omvat alle in Limburg opgestelde troepen.
De Commandant Limburg
[was getekend: B. van Kooten]
En zo geschiedt.
Aanmeldingen komen binnen, lijsten worden opgesteld, controles uitgevoerd, noodzakelijke inlichtingen verstrekt, geschikte verblijf- en werkruimten gezocht, een garage voor vervoer en onderhoud aanbevolen! Resultaten zijn o.a. Huize Philips en Oranjehof. Het contact met de bevrijders is O.K. en bestaat tot heden! (Een levenslange vriendschap verbond hem met Bob Hilleque uit Franklin Park in Illinois, lid van de „Old Hickory“ divisie, die Valkenburg bevrijdde.)
Rechts: Posities van de Stoottroepen langs het front, midden januari 1945
De eerste dag van de oorlog
Op 10-05-1940 sneuvelde in Schin op Geul de dienstplichtige Evert Leendert Mirck door een treffer van een Duitse tank op het schietgat, waarachter hij met zijn lichte mitrailleur zat. Lees meer over soldaat Mirck.
De andere regulaire geallieerde soldaten, die in en rond Valkenburg zijn gesneuveld, waren Engelse piloten en leden van de US-Army. Zie hierboven.
Het „Voormalig Verzet“
Ook voor de oud-verzetsmensen bleef de oorlog voor de rest van hun leven in alle opzichten een unieke herinnering. Velen hebben die tijd overleefd, maar hielden er een posttraumatische stressstoornis of erger aan over. De meesten, ook degenen die hem beter hadden kunnen verwerken, hadden nadien behoefte aan blijvend contact. Men ontmoette elkaar tenminste een keer per jaar bij herdenkingsbijeenkomsten bij het Provinciaal Verzetsmonument aan de Cauberg. Hier voelt men zich zich ook verenigd met de gesneuvelde verzetsmensen, waarvan de namen in brons aan de muren zijn aangebracht.
Die lijst vindt u op deze website digitaal, met bij iedere naam, voor zover dat mogelijk was, een korte beschrijving en links voor meer informatie.
Bron van de foto: weekblad „Het Land van Valkenburg“, 13 sept. 1974
Van de Valkenburgse L.O. is niemand gesneuveld. Maar wel Valkenburgers, die verzet hebben gepleegd en de twee verzetsmensen, die in Valkenburg zijn gefusilleerd.
Het lijstje op de afbeelding is niet helemaal juist en ook niet compleet. Van de Valkenburgse L.O. is niemand gesneuveld. Maar wel Valkenburgers, die verzet hebben gepleegd en de twee verzetsmensen, die in Valkenburg zijn gefusilleerd.
Het lijstje op de afbeelding is als volgt vervolledigd:
Limburgs Dagblad, Dinsdag 24 januari 1956
ROERMOND, 23 jan. (Limb. pers)
Een kleine tweehonderd Limburgse verzetsstrijders hebben in het Harmoniepaviljoen te Roermond een afdeling Limburg van de Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet in Nederland opgericht. Tot voorzitter van deze afdeling werd bij acclamatie de heer Jac. Crasborn uit Heerlen, die de vergadering ook presideerde, benoemd. De afdeling zal bestaan uit drie secties; noord, midden en zuid.
In de sectiebesturen werden gekozen voor noord de heren Harrie Hanssen, Venray; Sef Mulders, Venlo en Leo Jans Venlo. Midden: de heren Gérard van Appeven, Roermond; Jan Hobus, Roermond en Sjef de Groot, Heerlen. Zuid: de heren Giel Bensen, Heerlen; Pierre Schunck, Heerlen (moet zijn: Valkenburg) en Theo Goossens, Kerkrade. De leden van de sectiebesturen vormen samen het afdelingsbestuur. De heren Sjef de Groot en Harrie Hanssen hebben als lid van het nationale hoofdbestuur zitting in de sectiebesturen. In dezelfde kwaliteit zal de heer Crasborn aan het sectiebestuur van de sectie zuid worden toegevoegd. Aan de vergadering in het Harmoniepaviljoen, welke ook werd bijgewoond door het Tweede Kamer-lid, Jan Peters uit Roosteren, was een kranslegging bij het verzetsmonument op het Zwartbroekplein voorafgegaan.
Tijdens zijn toespraak in het paviljoen zeide de heer Crasborn, dat er ook in de huidige tijd nog diverse taken voor de ex-verzetsstrijders open liggen. Hij noemde o.a. het herdenken van de gevallenen, het verlenen van morele steun aan de nabestaande betrekkingen en de regering wijzen op toestanden, die ’n gevaar kunnen opleveren voor de vrede zoals neo fascistische stromingen, concentratiekampsystemen en communisme. „Bijzonder ten aanzien van de hedendaagse jeugd is een zeer aparte taak voor ons weggelegd“ zeide de heer Crasborn. „De jeugd van vandaag moet de vrijheid leren waarderen en positief durven te zijn en niet negatief“. De heer Crasborn wees er nog op, dat bij de nieuwe krachtsbundeling in 't voormalig verzet andere beweegredenen golden dan te willen teren op oude glorie.
De afdeling Limburg had na de toespraak van de heer Crasborn een zeer voorspoedige geboorte. De vergadering werd bijgewoond door enkele hoofdbestuursleden van de Nationale Federatie en door afvaardigingen van Expogé (http://www.historien.nl/de-geest-van-het-verzet/) en het verzet in Nijmegen en Rotterdam. De Nijmeegse delegatie trad na afloop van de bespreking met het sectiebestuur van noord in contact teneinde een voorlopige aansluiting van de Nijmeegse groep bij Limburg noord te bewerkstelligen.
Complete naam „Stichting Herdenking der gevallenen van het verzet in Limburg 194O-1945“
De afdeling Limburg werd opgericht op 8 juli 1953.
Hier vindt u de eerste pagina van een update van de statuten.
De Volkskrant schreef op 27 april 2010 over de landelijke organisatie:
Voormalig verzet heft zichzelf op
AMSTERDAM De Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland (NFR/VVN), in 1947 opgericht, heft zichzelf eind juni op. De organisatie heeft nog maar 300 leden, met een gemiddelde leeftijd van 89 jaar′
De NFR/VVN is een federatie van lokale verenigingen van oud-verzetsstrijders. De raad zet zich in voor de belangen van oud-verzetsdeelnemers en hun nabestaanden, alsmede voor ‘een blijvende en waardige herdenking van de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog’. Ooit had de organisatie meer dan tweeduizend leden. De belangrijkste doelstelling van de NFR/VVN is het levend houden en uitdragen van de vrijheidsidealen die de verzetsmensen in de Tweede Wereldoorlog bezielden.
eerste blad Heden, de achttiende juli --------------------------------- negentienhonderd negen en zeventig, verschenen voor mij, --- Maria Joseph Gulielmus Henricus Stassen, notaris ter stand- plaats Valkenburg, gemeente Valkenburg-Houthem: ------------ 1. de Heer Jacobus Renier Peter Crasborn, zonder beroep, --- wonende te Heerlen; en ---------------------------------- 2. de Heer Maria Joseph Arthur Sluijsmans, secretaris van de Gemeente Valkenburg-Houthem, wonende te Valkenburg-Houthem, ten deze volgens hun verklaring handelende respectievelijk - als voorzitter en secretaris van het Algemeen- en Dagelijks Bestuur van de stichting; genaamd: Stichting Herdenking der gevallenen van het verzet in Limburg 194O-1945, gevestigd te Valkenburg-Houthem, ---------------------------------------- welke stichting werd opgericht bij akte op acht juli negen- tienhonderd drie en vijftig voor de destijds te Valkenburg gevestigde notaris P.H.F. Roebroeck verleden, en wier statu- ten gedeeltelijk werden gewijzigd bij akte op twee oktober negentienhonderd zes en vijftig voor de destijds te Valken- burg gevestigde notaris G.P.J.H. Smeets verleden. ---------- De komparanten verklaarden: - dat in een speciaal daartoe belegde vergadering van het -- Bestuur van genoemde stichting, gehouden te Valkenburg- Houthem op tien september negentienhonderd acht en zeventig, overeenkomstig artikel 16 der statuten met de aldaar ver- eiste meerderheid van stemmen van de ter vergadering aan- wezige bestuursleden is besloten de bestaande statuten te wijzigen; ------------------------- - dat, overeenkomstig artikel 11 der statuten, de voorzitter belast is met de uitvoering van de besluiten van het Alge- meen Bestuur en samen met de secretaris namens het Bestuur alle akten en verbintenissen ten name der stichting tekent. De komparanten, handelend als gemeld, verklaarden thans ter uitvoering van het voormeld bestuursbesluit de statuten van de voormelde stichting geheel te wijzigen, zodat deze thans komen te luiden als volgt: --------------------------------- - - - - - - - - - - - S T A T U T E N: - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - NAAM, ZETEL en DUUR: - - - - - - - - - - ------------------------ Artikel 1. ------------------------ De stichting draagt de naam: “Stichting Herdenking der geval- lenen van het verzet in Limburg 1940-1945”. ---------------- Zij is gevestigd te Valkenburg-Houthem. --------- De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd. ------------ - - - - - - - - - - - - - - DOEL: - - - - - - - - - - - - - - ------------------------ Artikel 2. ------------------------ De stichting heeft ten doel: het mogelijk maken en doen hou- den van een jaarlijkse herdenking van de gevallenen van het verzet negentienhonderd veertig-negentienhonderd vijf en --- veertig in Limburg bij het monument der gevallen verzetslie- den aan de Cauberg te Valkenburg-Houthem, gelegen op een --- gedeelte van het perceel, kadastraal bekend Gemeente Valken- burg, sectie B, nummer 2545 en wel bij voorkeur in de maand september. ------------------------------------------------- Zij tracht dit doel te bereiken door het inzamelen der nodi- ge gelden bij de gemeentebesturen in wier gemeenten de geval- len verzetslieden woonachtig waren en zo nodig ook bij andere zedelijke lichamen en natuurlijke personen. ---------------- - - - - - - - - - - - - - VERMOGEN: - - - - - - - - - - - - -
Uit de afscheidstoespraak van Theo „Harry“ Goossen bij de uitvaartplechtigheid van „Paul“
Hij was rayonleider van de L.O. in Kerkrade en hoofd van hun inlichtingendienst. „Paul“ verstrekte hem gegevens w.b. Valkenburg.
Lees hier de afscheidstoespraak in zijn geheel.
Mevrouw Schunck, kinderen, uw gezin, kleinkinderen, familie. De Verzetsmensen en Stoottroepers hier aanwezig, wensen ook namens hen, die om gemotiveerde redenen niet aanwezig kunnen zijn, hun dankbaarheid tot uiting te brengen, jegens „Paul“ Pierre Schunck:
Mevrouw Schunck, kinderen en kleinkinderen, afscheid nemen doet pijn.
… de HEEL VELE goede herinneringen zullen u sterken!!
Verzetscollega’s en stoottroepers, wij nemen afscheid van een goede kameraad.
„Paul“ : rust dan - in verdiende vrede!
Op eervolle wijze nemen wij afscheid en zingen het Wilhelmus:
1. Wilhelmus van Nassouwe
6. Mijn schildt en mijn betrouwen
„Harry“, Theo Goossen
Geen machinaal leesbare auteur aangegeven. Wilhelmus ~ commonswiki verondersteld (op basis van de aanspraak op auteursrecht).
Limburgs Dagblad, dinsdag 9 februari 1993 Pagina 13
Afgelopen zaterdag werd Pierre Schunck op het kerkhof aan de Cauberg in Valkenburg begraven. Op bijna 87-jarige leeftijd is hij in het ziekenhuis van Kerkrade overleden. Zijn levensavond bracht hij door in Schaesberg. Maar zijn hart was zijn leven lang in Valkenburg. Hij was er niet alleen mede-oprichter, oud-voorzitter en erebestuurslid van de plaatselijke openbare bibliotheek, oud-voorzitter en ere-voorzitter van Harmonie Kurkapel Falcobergia, maar ook jarenlang Commissaris van Valkenburg Omhoog.
Zijn naam zal echter vooral bekend blijven als lid van de verzetsbeweging in de oorlogsjaren. In zijn wasserij, een beetje excentrisch gelegen in de Plenkert, werden heel wat illegale „transacties“ afgesloten en werden vele onderduikers aan een veilige plek geholpen.
…
Om zijn heldhaftige rol als verzetsstrijder werd aan Pierre Schunck het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Dat hij op het kerkhof aan de Cauberg is begraven heeft een symbolische betekenis. In de grotten die onder en naast het kerkhof liggen hield Schunck zich zelf geruime tijd schuil. Daar hadden ook andere verzetsstrijders een veilig onderkomen. (Er zaten onderduikers en ook verzetsmensen in een grot in Geulhem, en die behoorde toe aan Pauls vader. Maar zelf is hij nooit ondergedoken geweest.)
Een van de Amerikaanse soldaten die als eerste Valkenburg bevrijdde en meereed in de jeep waarop Pierre Schunck destijds zat (zie boven), was speciaal vanuit Chicago overgekomen om de begrafenis bij te wonen. De thans (9 februari 1993) 66-jarige Bob Hilleque is de enige van de A-compagnie, 1e bataljon, 119de regiment, 30th US Infantry Division Old Hickory, die de oorlog heeft overleefd. (Inmiddels is ook Bob gestorven)
Op 13 september 2019 was dit herinnerings T-shirt in Houthem te zien tijdens de festiviteiten Valkenburg 75 jaar vrij.
Een muzikale ode aan het verzet. Dat is het thema van het nieuwste werk van kunstenaar, componist en muzikant Tom America (Heerlen 1949). Centraal staat het verhaal van Pierre Schunck (1906-1993) en een groep gelijkgestemden die tijdens de Tweede Wereldoorlog een succesvolle verzetsgroep vormden. Maar de boodschap is universeel
Bron: provinciale uitgave van De Limburger van woensdag 10-09-2014
Première van „In zo een tijd te leven“ op 16 september 2014, de vooravond van de dag waarop Valkenburg 70 jaar geleden bevrijd werd, in Valkenburg.
In september 2019 was het 75 jaar geleden, dat Zuid-Limburg werd bevrijd. Dus heeft iedere gemeente een eigen programma ontwikkeld. Hieronder vindt u een aantal foto’s van vieringen in Valkenburg. Er is al lang van te voren een comité opgericht, dat de vieringen coördineerde. Er kwam een boek uit, waaraan velen hadden meegewerkt, daaronder de auteur van deze site met een bijdrage over het Valkenburgs verzet.
Op 13 september 2019 tijdens de viering van Valkenburg 75 jaar vrij zat deze groep als Amerikaanse hospikken verkleed voor de oude kerk in Valkenburg te schaften. Zij hadden met hun historische voertuigen en uniformen de taak, aan het geheel een authentiek gezicht te geven. Met deze voertuigen werden ook de aanwezige echte veteranen vervoerd.
Op 13 september 2019 was dit herinnerings T-shirt in Houthem te zien tijdens de festiviteiten Valkenburg 75 jaar vrij.
75 verhalen over de inval in 1940, de bezetting en de bevrijding september 1944.
180 full colour pagina‘s 21/21 cm.
75 verhalen, verteld door mensen uit groot Valkenburg en geïllustreerd door Valkenburgse kunstenaars, basisschoolkinderen en of jongeren van het Stella Maris College. Het boek bevat vele historische foto’s.
Het Valkenburgs verzet komt er op pagina 91 aan de orde („Valkenburg als belangrijk onderduikerscentrum“), het verhaal over verzetsman Harie van Ogtrop tijdens de dagen voor de bevrijding, verteld door zijn dochter Agnes en het begin van de bevrijding verteld door Pierre Schunck op p.101. Het origineel daarvan is op deze site te lezen
Een uitgave van het Platform Wereldburgerschap
Bestelgegevens voor dit boek op deze site
Hoe moet het Limburgs verzet, in het bijzonder de katholiek-humanitaire hoofdcomponent ervan, worden beschouwd in landelijk perspectief? Niettegenstaande de grotendeels zelfstandige ontwikkeling die Limburg te zien gaf, waren veel hulpverleningsorganisaties in den lande voor de afvoer van hun vluchtelingen aangewezen op de Limburgse netwerken, netwerken met een internationaal karakter die vanuit deze provincie waren opgebouwd of aansloten op andere in België, Frankrijk en zelfs Duitsland en eindigden in Zwitserland of Spanje. Individuele vluchtelingen, Engelandgangers, diverse inlichtingendiensten en andere landelijke verzetsorganisaties maakten er eveneens gebruik van. De provincie fungeerde niet alleen als transitogebied voor vluchtelingen, ze konden er ook terecht. Limburg bood ruimte en verschillende verzorgingsgroepen maakten er steeds vaker gebruik van. Confessie speelde bij dit alles geen doorslaggevende rol. De betekenis en invloed van Limburg op landelijk niveau was met andere woorden vooral merkbaar op het terrein waar de provinciale ontwikkeling het verst was voortgeschreden, het geweldloos humanitair verzet en de daarbij passende werkwijzen en verbindingen. Daar lagen zowel de intrinsieke kracht als de specifieke waarde van de Limburgse illegaliteit.
Deze tekst is een mozaïek van aanhalingen uit de verschillende bronnen die ik hierover heb, want ze vertellen verschillende delen van deze geschiedenis, soms het zelfde verhaal, maar ze zijn dan complementair. Hier en daar met een verbindend commentaar uit eigen koker. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door gescande teksten die Pierre Schunck na de oorlog zelf heeft geschreven. Complete bladzijdes uit zijn memoires zien uit als geschreven met de schrijfmachine. Want dat was het in die gevallen ook. De bijbehorende scans vind je direct ernaast, als miniatuur. Klik erop voor een vergroting.
Bovendien heb ik opgeschreven waaraan wij, zijn kinderen, ons uit zijn verhalen nog kunnen herinneren.
Aan de kleur van de kantlijn voor de citaten ziet u in een oogopslag waar ze vandaan komen. Wanneer u met de muis over een citaat gaat, verschijnt de bron als „tiptekst“. (Werkt niet op mobiele apparaten.) Letterlijke citaatblokken uit interviews hebben een donkerder achtergrond (niet in de printversie) en hebben een bredere linker marge. Hier volgt een opsomming van deze bronnen, met links, zodat u desgewenst de originelen kunt lezen.
Titel: Geschiedenis van Valkenburg-Houthem Auteurs: H.J.H. Schurgers - J.G.M. Notten L.G.W.N. Pluymaekers Uitgever: Het land van Valkenburg Jaar van uitgave: 1979 ISBN: 90-6190-017-4
Limburgse monumenten vertellen 1940-1945 Digitaal Namenmonument Oranjehotel Jan van Lieshout, Het Hannibalspiel
Nationaal Ereveld Loenen
Markante feiten in Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog Stichting Struikelstenen Valkenburg Roermond frontstad Limburg 75 jaar vrij Belgium WWII Voormalig concentratiekamp Natzweiler-Struthof, Elzas
De joodse slachtoffers van het nationaal-socialisme uit Keulen | A–Z Documentatiecentrum Nationaalsocialisme van de stad Keulen
Nationaal Monument Kamp Vught
The Margraten Boys - Over de Amerikaanse begraafplaats
Het Joods Monument
Als de mijnwerkers staken tegen de Duitse bezetter Vervolgd in Limburg Ons verblijf in het dorp Mergel (dagboek) (Meerssen 1989) Yad Vashem
Beelden van verzet Oorlogsbronnen Limburg
Oorlogsdoden Nijmegen 1940 - 1945 Stichting Neerlandsch Verzetsmonument
La résistance durant la guerre 1940-1945 Gesneuvelde verzetsstrijders Maastricht Stichting Herinnering LO-LKP De vergeten Genocide – Het lot van de Sinti en Roma
1944-2019 ⇒ Zuid-Limburg 75 jaar vrij! ⇐ Historisch Amerikaans filmpje over de duikherberg Database persoonsbewijzen uit de Tweede Wereldoorlog Gedenksteen voor de KPers Coenen en Francotte Valkenburg, Provinciaal Verzetsmonument Oproep aan de inwoners van Valkenburg aan de Geul Erelijst van gevallenen 1940 - 1945 Grenzeloos verzet Het verborgen front
Forgotten History – Pierre Schunck, Resistance Fighter
Tweede Wereldoorlog in Zuid-Limburg Netwerk Oorlogsbronnen (NOB) Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies
Limburg gaf joden WOII meeste kans Tweede Wereldoorlog en bijzondere rechtspleging Nederlands Auschwitz Comité Geheim Leger zone II/Limburg verzet in Enschede
30th Infantry Division Old Hickory
Bond van Oud-Stoottroepers en Stoottroepers The Dutch Underground and the Stoottroepers
Lijst van links Verzet 2e Wereldoorlog
H.J. Mans & A.P.M. Cammaert
Maastricht, Stichting Historische Reeks Maastricht, 1994
ISBN 90 70356 67 883
Het is een van de meest gestelde vragen: wie zaten er gevangen in het Oranjehotel? Helaas bestaat er geen volledige lijst waarop alle gevangenen staan. Een groot deel van de gevangenisadministratie is vlak voor de bevrijding door de Duitse bezetter vernietigd.
Zie ook Oranjehotel & Waalsdorpervlakte82
Het sinistere spel tijdens de Tweede Wereldoorlog van de contraspionagedienst der Kriegsmarine, dat leidde tot de ondergang van een Nederlands-Belgische verzetsdrieëenheid, ISBN 10: 9026945744 ISBN 13: 978902694574880
Op Nationaal Ereveld Loenen liggen meer dan 3.900 oorlogsslachtoffers begraven. Het zijn mensen die op verschillende plaatsen en onder verschillende omstandigheden hun leven hebben verloren. Militairen, verzetsstrijders, Engelandvaarders, represailleslachtoffers, dwangarbeiders maar ook …79
Wie denkt, dat er in het Nederlandstalige deel van België nauwelijks enig verzet heeft plaatsgevonden, moet dit document zeker lezen. De klemtoon ligt op het gewapend verzet. Auteur: Mathieu Rutten.78
Ook 45 uit Valkenburg gedeporteerde Joden keerden niet meer terug. De Stichting Struikelstenen Valkenburg werd opgericht om ter nagedachtenis van de omgekomen Valkenburgse Joden, zogeheten struikelstenen in het trottoir vóór het huis te leggen van waaruit zij werden gedeporteerd. Met een complete lijst.
Zie ook Stolpersteine op Wikipedia77
Serie verhalen van Eric Munnicks over de laatste oorlogsmaanden.
Zie ook de andere Oorlogsverhalen van het gemeentearchief Roermond76
Website opgezet t.g.v. de bevrijdingsfeesten 75 jaar na de bevrijding, september 202075
Een virtueel platform over België en zijn inwoners tijdens de Tweede Wereldoorlog74
Europees Centrum over gedeporteerde verzetsleden. Kamp en museum.73
72
Virtuele rondleiding 360° door de gedenkplaats en de tentoonstelling, begeleid door een audiotour in 8 talen.71
Het Nationaal Monument Kamp Vught bevindt zich op een deel van het voormalige SS-kamp Konzentrationslager Herzogenbusch, ook wel bekend als Kamp Vught (januari 1943 - september 1944).70
Schrijnend en troostend, dit is de geschiedenis van een uniek ‘adoptiesysteem’. Inmiddels zorgen generaties van lokale families, dankbaar voor het offer van hun bevrijders van de nazi-bezetting, niet alleen voor de graven, maar ook voor de herinneringen van meer dan 10.000 Amerikaanse soldaten op de begraafplaats van Margraten in Zuid-Limburg.
Gratis e-book van Peter Schrijvers, helaas alleen in het Engels. Andere e-boeken van deze auteur over de Tweede Wereldoorlog, in het Engels en het Nederlands: https://www.google.de/search?hl=de&tbo=p&tbm=bks&q=inauthor:%22Peter+Schrijvers%2268
Elk vermoord slachtoffer van de Holocaust wordt op het Joods Monument herdacht met een persoonlijk profiel. Het Joods Monument is niet alleen geschikt om te doorzoeken en gedenken. U kunt zelf het monument aanvullen met foto’s, documenten en verhalen, door familieverbanden te leggen en familieleden toe te voegen. Om een oproep te plaatsen en in contact te komen met andere gebruikers. Daarnaast kunt u informatie over stolpersteinen en belangrijke overige externe links toevoegen.67
De mijnstaking in Limburg vanaf 29 april 1943. De werkdruk stijgt en stijgt. De eerste Nederlandse mannen worden gedwongen, in Duitsland te gaan werken. Directe aanleiding is het bevel van Generaal Christiansen om alle vrijgelaten krijgsgevangenen uit het Nederlandse leger weer op te pakken en naar Duitsland te vervoeren. De staking wordt door middel van executies neergeslagen.66
Joden en Sinti in Nederlands Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog
isbn 978-90-8704-353-7
Een licht bewerkte uitgave van het proefschrift waarop Herman van Rens op 22-03-2013 is gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam
©2013 Hilversum65
Joop Geijsen uit Meerssen vertelt hoe hij met twee andere jongens een jaar lang ondergedoken zat in de mergelgrot even buiten Meerssen, wat later de duik-herberg werd genoemd. Voor zover wij weten alleen nog in de bibliotheek verkrijgbaar.64
Internationaal Holocaust Herdenkingscentrum63
Hoe elke generatie anders omgaat met het verzetsverleden
door Sander Bastiaan Kromhout
Uitgave van het Nationaal Comité 4 en 5 Mei, 2018
Gratis download: zie link
Printvorm: ISBN 907729424462
Limburg telt tal van gespecialiseerde archiefinstellingen die relevante historische bronnen over de Tweede Wereldoorlog bewaren. Het is voor het publiek echter niet altijd duidelijk voor welke informatie men waar terecht kan. Archieven hebben overlappende werkgebieden, organisaties en mensen waren in het verleden actief in verschillende streken en op verschillende terreinen. Dus is het vaak lang zoeken naar de juiste vindplaats van informatie.
Hier kunt u zoeken, maar ook uw documenten delen met andere geïnteresseerden. Dat kan middels schenking aan bestaande archieven of musea, of door digitale kopieën van documenten of beeldmateriaal ter beschikking te stellen.61
Met zoekfunctie60
Namen van verzetsstrijders in Nederland en koloniën gedurende de Tweede Wereldoorlog59
Het gaat voornamelijk over het illegale netwerk „Clarence“, waarvan de oprichter Walther Dewez was. Er wordt ook herinnerd aan verschillende agenten uit Visé en Voeren, die deel uitmaakten van deze beweging.58
Een summiere beschrijving en een lange galerij portretten57
De Stichting Herinnering LO-LKP wil meer bekendheid geven aan de geschiedenis van het verzet door de organisaties LO en LKP. Daartoe stelt zij de inhoud van zijn gedenkboek en vele originele documenten in digitale vorm aan de geïnteresseerde lezer beschikbaar.56
Ook bekend onder de naam Zigeuners55
Een overzicht van de activiteiten in Zuid-Limburg rond dit gedenkwaardige jubileum in september. Het wordt in iedere gemeente gevierd.54
Een stomme film, die door een USAmerikaans team is opgenomen na de bevrijding van Valkenburg. Het eerste deel is nagespeeld, met behulp van het Valkenburgs verzet. Hij laat zien, hoe onderduikers naar de duikherberg werden gebracht. De man met de hoed is steeds Pierre Schunck. De film begint bij zijn huis in de Plenkertstraat, Valkenburg. De rol van de veldwachter op de fiets aan het begin wordt niet helemaal duidelijk. Volgens de begeleidende tekst is dat een koerier.53
Over persoonsbewijzen uit de Tweede Wereldoorlog alsmede afbeeldingen van persoonsbewijzen in combinatie met andere documenten en genealogische en persoonlijke gegevens waaronder ook levensverhalen.49
Voor het Provinciale Verzetsmonument in Valkenburg. Hier werden Sjeng Coenen en Joep Francotte op 5 september 1944 vermoord, vlak voor de bevrijding van Valkenburg48
Elk jaar op 4 mei vindt hier de herdenkingsplechtigheid voor de gesneuvelden van deze provincie plaats. Ondertussen zijn de veteranen er ook niet meer bij aanwezig.47
Op 17 september 2019 is het 75 jaar geleden dat alle kernen van de huidige gemeente Valkenburg aan de Geul werden bevrijd.
Om de bevrijding te herdenken en de oorlogstijd zo accuraat mogelijk weer te geven, is Museum Land van Valkenburg op zoek naar persoonlijke verhalen, ooggetuigenissen en tastbare herinneringen.
Van al deze levensechte verhalen, materialen, foto’s, filmbeelden en uitrustingsstukken richten we een unieke en zo volledig mogelijke overzichtstentoonstelling in onder de naam “We Do Remember”46
Een website in opdracht van de Tweede Kamer. In de Erelijst van Gevallenen 1940-1945 zijn diegenen opgenomen die als gevolg van verzet of als militair zijn omgekomen.45
Over spionerende monniken, ontsnappingslijnen en het Hannibalspiel, 1940-1943
ISBN 9789056220723
Paul de Jongh beschrijft in detail een vluchtlijn van Nederland naar België. Unieke gevalstudie van het verzet in de Tweede Wereldoorlog aan beide kanten van de Belgisch-Nederlandse grens. Het accent ligt op de Belgische kant en geeft daarmee een aansluiting aan het boek van Cammaert, vooral waar het gaat om de groep Erkens in Maastricht.
Ook verkrijgbaar in het Frans44
Geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog
Doctorale scriptie 1994, door CAMMAERT, Alfred Paul Marie
Het complete boek op de website van de Universiteit van Groningen.
In papiervorm: Twee delen, 1262 blz., Eisma 1994, uitverkocht.
Boekbespreking NRC:
https://www.nrc.nl/nieuws/1994/05/07/erkenning-voor-het-limburgs-verzet-7223972-a937131
De sociaal-democraat en latere minister van binnenlandse zaken J.A. Burger heeft niet geweten wat hij teweeg zou brengen, toen hij in mei 1943 in Londen verslag uitbracht over het verzet in Nederland en op een vraag van koningin Wilhelmina moet hebben geantwoord: “Van verzet in het Zuiden, majesteit, is me niets bekend” of woorden van gelijke strekking. Toen dr. L. de Jong bovendien in zijn werk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog gewag maakte van de scriptie van de socioloog L. Lamers dat het verzet in Limburg niet zo erg veel zou hebben voorgesteld, kwam de trap tegen het zere been van veel Limburgse verzetsmensen nog ééns zo hard aan.43
Vergeten Geschiedenis - Pierre Schunck Verzetsstijder42
Zeer veel foto’s gesorteerd op gemeente. Voor Valkenburg: veel foto’s van de nazi-kostschool voor jongens Reichsschule der SS (voormalig Jezuïeten klooster) en van de bevrijdingsdagen, door Frans Hoffman.40
Zoeken door 9 miljoen documenten, films en foto’s over en uit de Tweede Wereldoorlog in Nederland.39
Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies, voorheen Nederlands Instituut voor Oorlogsdicumentatie
Kwesties die met oorlogsgeweld te maken hebben, wekken veel maatschappelijke belangstelling en vragen om onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek. Het NIOD verricht en stimuleert dergelijk onderzoek en stelt zijn collecties open voor alle belangstellenden.38
Nederlandse joden hadden in Limburg de meeste kans om onder te duiken en de Holocaust te overleven. Dat blijkt uit het proefschrift over de vervolging van joden en Sinti in Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog van de Beekse historicus Herman van Rens aan de Universiteit van Amsterdam.
Buy
Bespreking36
Over de berechting van ‘foute’ Nederlanders: De zogenaamde bijzondere rechtspleging. Deze pagina wijst u de weg. Hier vindt u foto’s, de meest gebruikte zoekwoorden, verwijzingen naar interessante archieven, indexen, websites, persoonlijke verhalen en onderzoeksgidsen.35
34
over de mislukte poging in Belgisch Limburg, een compleet guerrillaleger op te zetten.20
Roelof Blokzijl19
Bevrijders van Zuid-Limburg17
16
Stoottroepen: ontstaan uit de oud-verzetsmensen, die in het leger zijn gegaan.15